Siegfried, het liefdeskind van Sieglinde en Siegmund, wordt na hun dood grootgebracht door
Mime. Ze wonen in een grot, diep in het bos, waar de jongen graag rondzwerft tussen de vogels en de wilde dieren. Nadat hij het tragische lot van zijn ouders heeft vernomen, vraagt Siegfried Mime om Nothung, het gebroken zwaard van zijn vader, opnieuw aan elkaar te smeden. De Nibelung is daar niet toe in staat en dus besluit de ondertussen sterke, onbevreesde jongeman om het zelf te doen. Onder het voorwendsel dat hij moet leren wat angst is, neemt Mime hem vervolgens mee naar het hol van
Fafner. Daar probeert Siegfried het lied van een woudvogel na te bootsen, waarmee hij per ongeluk de draak wakker maakt. Na een korte woordenwisseling volgt een gevecht waarin Fafner het onderspit delft. De woudvogel gidst hem verder op weg: op zijn aanraden grijpt Siegfried de Ring en de magische Tarnhelm, en onderneemt hij de tocht naar de rots van
Brünnhilde. Daar wordt hij begroet door de Wanderer –
Wotan in disguise – die hem de weg verspert, maar Siegfried bespot hem en breekt zijn speer met één slag van Nothung. Even vastberaden loopt hij door de vuurzee die Brünnhilde omringt, maar bij de aanblik van deze vrouw - de eerste die hij ooit heeft gezien - ervaart hij voor het eerst liefde én angst. Hij kust haar wakker uit haar magische slaap, en de twee verklaren elkaar plechtig hun liefde voor elkaar.
Siegfried is gebaseerd op de held Sigurd uit de
Völsunga saga en de
Thidrekssaga, maar ook op het hoofdpersonage uit het
Sprookje van iemand die erop uittrok om te leren griezelen, een van de volksverhalen verzameld door de gebroeders Grimm.