In 1700 opende Gio-Paolo Bombarda, schatbewaarder en financieel raadsman van de laatste Gouverneur der Spaanse Nederlanden, een nieuwe schouwburg voor publieke opera-, toneel- en balletvoorstellingen op privé-initiatief.
Deze schouwburg werd door de architecten Paolo en Pietro Bezzi opgericht op de plaats waar vroeger de muntslagerij “Herberge van Oistervant” stond. Vandaar de naam 'De Munte'.
Rond 1800 komen onze streken onder Franse voogdij te staan en beval Napoleon achter de bouwvallig geworden schouwburg een nieuw theater te laten bouwen op kosten van de Stad Brussel. De nieuwe schouwburg van de Franse architect Louis Damesme werd ingehuldigd in 1819.
Koning Willem I der Nederlanden laat er in 1830, na een periode van speelverbod, opnieuw uitvoeringen toe van Aubers opera De Stomme van Portici, een werk dat een belangrijke rol speelt in de strijd om de Belgische onafhankelijkheid.
In 1855 werd het theater echter door een spectaculaire brand in de as gelegd. De wederopbouw werd geleid door Joseph Poelaert.
De Munt werd uitgeroepen tot Nationale Opera in 1963. Om de technische infrastructuur (toneeltoren) en de veiligheidsvoorzieningen te optimaliseren en het gebouw te moderniseren, voerde het huis in 1985-86 een grootscheepse restauratie- en renovatiecampagne.
In 1998, onder het directeurschap van Bernard Foccroulle, werden de voormalige Vanderborghtgebouwen en een neoklassiek pand achter de schouwburg opgekocht. Op de drempel van de 21ste eeuw opende de Munt zijn nieuwe Ateliers en vierde er zijn driehonderdjarig bestaan met de tentoonstelling Opera. Tastbare emotie.
De voorgevel van het theater dateert van 1819. Louis Damesme ontwierp deze in een neoklassieke stijl en Eugène Simonis voltooide het geheel door het fronton (1853) te voorzien van een bas-reliëf met als thema “de harmonie van de menselijke passies”. De twee bovenste verdiepingen, afgeboord met een fries uit donkerblauw geëmailleerd plaatstaal, zijn het resultaat van een postmodernistische ingreep tijdens de verbouwingswerken van 1985-86.
Naar aanleiding van de restauratie van 1985-86 bedacht de Luikse architect Charles Vandenhove een nieuw concept voor de inkomhal. Hij betrok twee Amerikaanse kunstenaars bij het project: Sol LeWitt voor de zwart-wit marmeren vloer in dubbele waaiervorm en Sam Francis voor de uitwerking van het plafond in triptiekvorm. De eretrappen zijn opgeluisterd met een monument van Paul Dubois, opgericht in 1910 ter ere van directeur-dirigent Joseph Dupont, en enkele monumentale schilderijen (gerealiseerd tussen 1907 en 1933) van de Belgische symbolistische kunstenaar Emile Fabry.
Deze zaal werd door de Brusselse architect Joseph Poelaert naar Italiaans model gebouwd, vermengd met Franse tinten, en bevat zowel elementen uit de neobarok als de neo-empirestijl. De zaal telt 1152 zitplaatsen, en kan ongetwijfeld beschouwd worden als een pareltje van de Europese theaterarchitectuur. Tijdens de verbouwingswerken van 1985-86 werd zij opgeknapt. Pas in 1999 bracht men het gerestaureerde doek (1887) van de Parijse theaterdecorateurs Alfred Rubé en Philippe-Marie Chaperon met als thema “België, de beschermster der kunsten” opnieuw aan op de koepel. Men restaureerde het toneelorgel en de enorme luster van Boheems kristal.
Tijdens de renovatie- en verfraaiingswerken van 1985-86 voerden de architectenbureaus URBAT en A.2R.C de meest ingrijpende aanpassingen door op het toneel. De negen verdiepingen tellende toneeltoren werd volledig ontmanteld en binnen de bestaande muren heropgebouwd. De oude uit hout vervaardigde toneelmechaniek werd vervangen door een nieuw computergestuurd systeem en voorzien van een stalen geraamte. Een derde van alle handelingen blijft echter manueel. Het toneel is 12,60 meter breed en 13,20 meter hoog. Een team van 4 regisseurs, 25 machinisten, 9 lichttechnici, 5 inspiciënten, 4 geluidstechnici, 6 kleders en 5 grimeurs/kappers verzekert het goede verloop van de voorstellingen op en achter de scène. De orkestbak, die plaats biedt aan 90 musici, ligt drie meter lager dan het speelvlak en kan via een hydraulisch systeem op gelijke hoogte met het toneel worden gebracht. Het Symfonieorkest van de Munt telt ca. 90 vaste leden.
De met rood fluweel en gouden stukwerk versierde loge bevindt zich ter hoogte van het eerste balkon. Zij draagt het embleem met de initialen van Koning Leopold I en bood vroeger plaats aan de koninklijke familie. Nu maakt zij soms deel uit van het toneeldecor. Het koninklijk salon achterin diende destijds als exclusieve ontvangstruimte voor de koninklijke familie tijdens de pauze. Vandaag is het voornamelijk de receptieruimte voor sponsors en mecenassen. Dit kleine, in marmer uitgewerkte salon werd in 1985-86 eveneens door Charles Vandenhove volledig vernieuwd in een postmodernistische stijl. Hij combineerde zijn architectuur dit keer met de plastische en sculpturale kunstwerken van Daniel Buren en Giulio Paolini.
Tot in de 19de eeuw was de Grote Foyer (letterlijk “haard”) niet alleen een ruimte waar men zich kon ontspannen en verwarmen, maar ook een plek waar de directeurs kansspelen organiseerden. De decoratie van deze foyer werd gecreëerd door Joseph Poelaert in een eclectische stijl, met uitzondering van de plafondschildering (1970) door Thierry Bosquet. Los van zijn recreatieve functie dient de Grote Foyer ook als ruimte waar op vrijdagmiddag kamermuziekconcerten plaatsvinden en het publiek de inleidingen op operavoorstellingen kan volgen.