De Munt / La Monnaie DE MUNT / LA MONNAIE

In het spoor van Les XX en La Libre Esthétique

Aflevering 3: Chorale des XX

Stijn Paredis
Leestijd
5 min.

Net zoals de jaarlijkse tentoonstellingen van de Brusselse kunstenaarsgroep Les XX en La Libre Esthétique zich niet beperkten tot één stijl, bestonden hun muzikale programma’s uit een waaier aan genres die verder reikte dan de voorspelbare strijkkwartetten en liederen.

Vanuit de Brusselse echokamer van de avant-garde klonken zowel fragmenten uit pas geschreven opera’s als orkeststukken en koormuziek. In de vorige aflevering werd er bijvoorbeeld al op gewezen dat Guillaume Lekeu delen van zijn cantate Andromède voor koor en orkest ten behoeve van Les XX arrangeerde voor zang, piano en strijkers. Vanuit de ambitie om regelmatig muziekstukken aan te kunnen bieden die buiten het traditionele kamermuziekgenre vielen, richtte secretaris Octave Maus het dameskoor Chorale des XX op.

Vanaf 1889 deed Maus regelmatig een beroep op de geoefende stemmen van zangstudenten en -docenten van het conservatorium van Brussel om een ad hoc koor samen te stellen voor de concerten van Les XX. Niet veel later gooide Maus het over een andere boeg en bereidde hij de oprichting voor van een eigen (dames)koor. Het gerucht dat de samenwerking tussen het conservatorium en Maus niet altijd even vlot verliep, werd dan wel in het weekblad L’Art moderne tegengesproken, toch zijn er aanwijzingen dat vanaf 1890 de nieuwe zangdocent Ida Cornélis-Servais wat vaker op de rem stond als het over dit soort nevenprojecten voor studenten ging. Een koor in eigen beheer zou zulke stroef lopende samenwerkingen de pas afsnijden, en “aangezien Les XX momenteel over een complete muzikale organisatie beschikken, los van de schilderkunst, stonden ze erop om hun eigen koor te hebben” (L’Art moderne, 22 februari 1891). Het dameskoor Chorale des XX werd geboren, met een eigen logo van de hand van Les XX-lid Georges Lemmen.

De zangeressen repeteerden in het huis van Anna Boch, de nicht van Octave Maus. Zij was het enige vrouwelijke lid van Les XX en bovenal een uitstekende artieste, die niet alleen schilderde, maar ook piano, orgel, viool en altviool speelde. Elke woensdagavond verzamelde een twintigtal zangeressen in de riante Villa Boch – Anna stamde uit een familie die fortuin had gemaakt in de keramiekhandel –, waar de repetitie geleid werd door conservatoriumdocent Léon Soubre, met Octave Maus aan de piano. Zijn weduwe herinnerde zich in haar memoires dat haar man soms zelf dirigeerde en zich dan aan de piano liet vervangen door “een zenuwachtige jonge plaatsvervangster”. Tijdens die repetities, zo schreef Madeleine Maus, “zongen we die winter en de daaropvolgende alles wat ‘de jonge Franse school’ aan koormuziek had geproduceerd”, naast klassiekers als Beethovens Mis in C-groot, op. 86. Madeleine Maus was vooral bijzonder opgetogen over het feit dat À la musique van Emmanuel Chabrier (1841-1894) – “een al te vaak over het hoofd gezien pareltje” – door de Chorale werd opgepikt. Het is een warme lofzang op de muziekkunst, die door de tekst van Edmond Rostand (1868-1918), auteur van het bekende theaterstuk Cyrano de Bergerac, liefdevol bezongen wordt als “moeder van herinneringen en voedster van dromen”. Het werk voor vierstemmig dameskoor met een sopraansolo was bedoeld als een muzikale inwijding van het nieuwe huis van de zakenman Jules Griset, met o.a. de haast religieuze oproep door de sopraan: “O Muziek, wees de beschermende godin van dit huis!”

De Chorale des XX trad ook op buiten de context van de jaarlijkse tentoonstellingen, wat de zelfstandigheid van de muzikale afdeling van de kunstgroep illustreert. Nog in 1891 ging de Chorale een samenwerking aan met het orkest Le Club Symphonique, waarvan vader Boch erevoorzitter was. Beide ensembles, die voornamelijk uit amateurs bestonden, begeleidden professionele solisten in werken van onder anderen Grieg, Franck en Chabrier. Een recensie van het goedbezochte concert sprak vol lof over “het harmonieuze timbre en de nauwkeurigheid van het koor” (L’Art moderne, 21 juni 1891). Met name de toonvastheid ervan maakte indruk: La Nation noemde de zuiverheid van het dameskoor “zijn belangrijkste kwaliteit” (La Nation, 18 februari 1891), en L’Art moderne had het over “een twintigtal frisse, gedisciplineerde stemmen, die onberispelijk toonzuiver en met gevoel zingen” (L’Art moderne, 22 februari 1891).

Ten tijde van de oprichting van de Chorale des XX wisselden Octave Maus en de Franse componist Vincent d’Indy (1851-1931) van gedachten over de oprichting van een eigen maatschappij voor symfonische concerten, die “XX-Société Nationale” zou gaan heten. Het bleef bij ideeën, maar Eugène Ysaÿe probeerde twaalf jaar later Maus nogmaals te overtuigen om een concertorganisatie uit de grond te stampen die zich helemaal zou richten op nieuwe Belgische muziek. Ysaÿe haalt de concerts-expositions van Les XX aan als een goed voorbeeld en wilde het concept ontwikkelen tot Jeudis symphoniques. De violist voegde er veelzeggend aan toe dat hij zich bekwaam genoeg voelde om te dirigeren, maar niet om in te staan voor de organisatie: “Alleen jij kunt dat aan, mijn beste Octave.” Ook dit project strandde, volgens Octaves weduwe Madeleine Maus om “materiële redenen”.

Franck, d’Indy en Chabrier

De Chorale des XX ontstond een jaar na de dood van de in Luik geboren componist César Franck (1822-1890), wiens muzikale erfenis met vuur verdedigd werd door zijn oud-leerling Vincent d’Indy. Die was niet te spreken over het gebrek aan respect van het Parijse conservatorium (waar Franck orgel had gedoceerd), dat geen delegatie naar de begrafenis had gestuurd. D’Indy riep Maus op om naar de top van het conservatorium uit te halen in L’Art moderne en zo geschiedde. In zijn artikel fulmineerde Maus over het feit dat er niemand van de directie aanwezig was, “noch de directeur van het Conservatorium [Ambroise Thomas], noch een leraar, zelfs geen zaalwachter!” (L’Art moderne, 23 november 1890). Enkel Chabrier, oud-leerling van Franck, betuigde de componist op de begraafplaats de laatste eer in naam van de studenten. In Brussel wijdden Les XX weliswaar hun eerste concert van 1891 aan Francks muziek: dat herdenkingsconcert was het debuut van de Chorale des XX, dat er onder andere de Brusselse premières zong van Francks La Chanson du Vannier en Soleil. Maus, die door de Franse schrijver en muziekkenner Camille Mauclair als Franckist bestempeld werd, deed er alles aan om de door Wagner beïnvloedde componist in zijn geboorteland te promoten. Niet voor niets definieerde L’Art moderne Franck als “een Johann Sebastian Bach die Parsifal zou hebben gehoord” (L’Art moderne, 15 april 1894).

Vincent d’Indy, de man die ten strijde trok tegen het onrecht dat zijn oud-leraar werd aangedaan, speelde evenzeer een belangrijke rol in de muzikale geschiedenis van Les XX en La Libre Esthétique. Tussen 1888 en 1898 verbleef hij bijna vaker in Brussel dan in Parijs en hielp hij Maus bij het professionaliseren van de organisatie van concerten. De wereldpremières van zijn opera’s Fervaal (1897) en L’Étranger (1903) vonden overigens plaats in de Brusselse Muntschouwburg. Hij dirigeerde de Chorale tijdens het bovengenoemde Franck-concert in 1891, en in 1908 organiseerde La Libre Esthétique een d’Indy-festival. Samen met Fauré en de minder bekende Alexis Castillon werd hij onder meer in L’Art moderne gehuldigd als de smaakmaker van de Franse kamermuziek. Het hoeft dan ook niet te verbazen dat de drie heren regelmatig aantraden tijdens Maus’ concerten.

Tijdens de tentoonstelling van Les XX in 1889 dirigeerde d’Indy het dameskoor – dat toen nog bestond uit conservatoriumstudenten – in onder andere Le ruisseau, op. 22 (1881) van Fauré, met de componist zelf aan de piano. Dat lied van een onbekende tekstschrijver verhaalt over een bloem die aan een oever haar schaduw op een beek werpt. Het stromende water smeekt tevergeefs – bij monde van een solo – om de beeltenis van de bloem verder te mogen voeren, “tot in de diepe oceaan”. De kabbelende pianobegeleiding lijkt de waterstroom te verklanken die de rimpelende contouren van de bloem reflecteert. In datzelfde jaar dirigeerde d’Indy zijn Sur la mer, op. 32 (1888), begeleid door Eugène Ysaÿes broer Théo. Het sombere begin verzinnebeeldt een dikke, grijze ochtendmist op zee en het stille voortschrijden van de boot op het donkere wateroppervlak. Wanneer de eerste zonnestralen doorbreken, brengt een soliste hulde aan het licht en de natuur, en maakt het sombere gezang plaats voor stralende akkoorden en een wervelende pianobegeleiding. De vreugde is echter van korte duur: de nevel verdringt de zon opnieuw en het werk eindigt zoals het begon. De sterke band tussen Maus en Vincent d’Indy zou tot aan het einde van La Libre Esthétique standhouden: tijdens het allerlaatste concert in 1914 sloot d’Indy af met een uitvoering op de piano van zijn eigen Tableaux de voyage, met zijn vriend Octave Maus als bladomslaander.

Dit onderzoeksproject wordt gesteund door het Fonds Wetenschappelijk Onderzoek – Vlaanderen

Met de steun van