Wie is Ali?
- Leestijd
- 4 min.
Wie is de jongen achter de held van de opera? Ciska, de pleegmoeder van Ali in Brussel, schetst met liefde en trots zijn verhaal.
Ali werd geboren in Qoryoley (Somalië), als oudste zoon van Sareedo en Abdi. Hij is de grote broer van tien broertjes en zusjes, een goede vriend van velen, en mijn pleegzoon.
Ali is een held vol levenslust en de meest moedige en gevoelige jongen die ik ken. Een idealist ook, want hij wil dat zijn verhaal verteld wordt, voor zij die het niet meer kunnen vertellen. Hij wil dat zoveel mogelijk mensen weten dat er nog kinderen zijn als hij, die op dit eigenste moment dezelfde gevaarlijke tocht aan het ondernemen zijn, dagenlang door de woestijn lopen, overgeleverd zijn aan smokkelaars, vastzitten in de hel van Libië en wachten tot ze op een gammel bootje de Middellandse Zee kunnen oversteken.
Ali is net twaalf als zijn vader gerekruteerd wordt door Al Shabaab en vervolgens gedood omdat hij zich niet kan verzoenen met hun ideologie en daden. Wanneer ze zijn mama komen vertellen dat haar man gestorven is en dat het nu aan de oudste zoon, Ali, is om de plek van zijn vader in te nemen, smeekt ze om uitstel. De volgende ochtend maakt ze hem vroeg wakker en zorgt ze ervoor dat hij kan vluchten.
Hier begint de tocht van Ali die in de opera verteld wordt. Eerst via Kenia, Oeganda, Zuid-Soedan en Ethiopië. Om daarna de grens met Soedan over te steken, stappen hij en zijn vier vrienden drie nachten door de woestijn. Overdag slapen ze. Drie dagen zonder eten en drinken, drie dagen overleven. Daarna doorkruisen ze de woestijn verder in jeeps.
Ze komen aan in Al-Kufrah, Libië, waar hij opgesloten wordt in een soort loods, samen met andere vluchtelingen. Dagelijks worden hij en zijn vrienden onderworpen aan folteringen en geweld door Walid, een leider van de mensensmokkelbende. Ze worden gedwongen zich te drogeren en leven op een stuk brood en een glas water per dag. Er wordt hen meegedeeld dat de folteringen enkel zullen stoppen als hun familie losgeld betaalt. Dat doet Ali’s mama uiteindelijk, maar hij wordt tot op de laatste dag mishandeld.
Omdat zijn vrienden vroeger betalen, kunnen ze Al-Kufrah ook sneller verlaten. Ali weet niet of hij ze ooit zal terugzien. Samen met een vijftigtal anderen wordt hij in pick-ups overgebracht naar Bani Walid, via Sabha. Daar treft hij zijn vrienden terug aan, maar één van de meisjes is tijdens de tocht door de woestijn gevlucht – weg van verkrachting en mishandeling.
Eenmaal in Bani Walid komt hij terecht in een gelijkaardige loods als in Al-Kufhrah. Van daar gaat het enkele dagen later via Tripoli naar een dorpje bij de kust. Ze worden er onderschept, maar Ali kan ontsnappen aan de politie. Opnieuw worden de vrienden uit elkaar gerukt, wanneer de jongens van de meisjes worden gescheiden. Ali wordt bij de meisjes ondergebracht en heeft vanaf dan enkel Amina nog als bekende bij zich. Overnachten doen ze in een schuilplaats bij de zee, waar ze in de verte de golven horen klotsen. Wanneer het moment gekomen is, sluipen ze samen met zo’n honderd anderen door een drassig landschap naar de zee.
Daar wachten ze in een lange rij om naar het bootje te kunnen stappen dat wat verder in de branding ligt. Het water reikt tot boven zijn middel, en net als de meeste anderen kan Ali niet zwemmen. In de schamele sloep zitten ze bovendien met te veel te dicht op elkaar. De smokkelaars brengen hen naar een grotere boot en laten hen dan alleen achter. Twee Egyptenaren nemen het roer, de anderen scheppen het water weg. Het is nacht en vreselijk koud.
Na een week op zee zien ze eerst een helikopter, en wat later de Aquarius, het schip van de organisatie SOS Méditerranée dat hen zal redden. Ze blijven een aantal dagen op de boot, totdat ze kunnen aanmeren in Valletta, Malta. Ali wordt er verzorgd en komt in een opvangcentrum terecht. Af en toe bezoekt hij een Somalisch restaurant in de buurt, waar hij iemand ontmoet die hem uiteindelijk met het vliegtuig naar Brussel zal brengen. Hij komt er aan op 1 januari 2019. Hij is dan 14.
Beelden van Ali’s redding op zee
In februari van dat jaar organiseer ik in het kader van mijn job dans- en theaterworkshops in het observatie- en oriëntatiecentrum voor niet-begeleide minderjarige vreemdelingen. Samen met een tiental andere jongens speelt Ali mee in een voorstelling. Ze leggen hun hart bloot voor het publiek, vertellen hoe ze hun moeders missen, dragen gedichten voor en tonen hun danstalent. Een groepje van vijf jongens maakt een tournee door België met de voorstelling. Ondertussen zijn ze ondergebracht in verschillende centra in uithoeken van het land, maar ze blijven samenkomen om te repeteren. Deze intense ontmoetingen zijn hun houvast in België.
Een jaar later nodig ik Ali en een vriend uit voor een theaterstage in mijn buurt. Ze blijven logeren en zijn blij weer in Brussel te zijn. Ali voelt zich niet goed in het centrum in de diepe Ardennen en geniet van mijn rustige appartement. Ze zouden in de paasvakantie terugkomen, maar de coronacrisis beslist er anders over. Het opvangcentrum van Ali zoekt naar plekken waar de jongeren even kunnen blijven en Ali vraagt mij of hij niet een paar weken kan komen logeren. De gezondheidscrisis blijft duren, en Ali en ik besluiten dat hij via Pleegzorg definitief bij mij kan komen wonen. Hij heeft eindelijk een plek om even tot rust te komen.
In 2020 krijgt hij zijn papieren en slaagt hij erin om voor het eerst opnieuw contact te maken met zijn familie. Een jaar later verblijft Ricard Soler Mallol (Co-auteur en regisseur van Ali) in België als regieassistent van een voorstelling in de KVS. Ricard is een vriend van mij en tijdens een etentje begint Ali hem spontaan zijn verhaal te vertellen. Het betekent de start van een mooie vriendschap en van een nieuwe opera.
Dit is Ali nu: een held van 19 jaar die moedig iedere dag de nare herinneringen trotseert. Hij gaat naar school, heeft een studentenjob, veel vrienden, een extra familie en nog veel dromen. De grootste ervan, eindelijk zijn familie terugzien, gaat hopelijk binnenkort in vervulling.