De Munt / La Monnaie DE MUNT / LA MONNAIE

“Vinden jullie DIT mooi?!”

I Hate New Music

Patrick Leterme
Leestijd
6 min.

Vinden jullie dat mooi?” Ze vraagt het wat nonchalant, na een hele reeks hysterische kreten, neurotische vocalises, klinkers en medeklinkers in alle mogelijke richtingen, pakketjes vreemde, absurde – kortom: bizarre klanken. BiZaRrE, bIzArRe, BI-ZAR-RE, B I Z Z Z Z Z Z Z AAAAAAAAAAAAAAAAAAA R R RE!!!!!

Wel, nee, wij vinden dat niet mooi. Natuurlijk vinden wij dat niet mooi! Het slaat nergens op, het is compleet onvoorspelbare deconstructie. Geen refrein, geen melodie. Geen orkest, geen piano – want ze is ook nog eens helemaal alleen! Een mens houdt van comfort, van stabiliteit. En geloof me: een sopraan die je oren teistert met een hele reeks BI-ZAR-RE geluiden terwijl je lekker achteroverleunt in je fauteuil op de parterre, is allesbehalve dat. Dus uiteraard houden wij daar niet van!

Aan het einde van de Tweede Wereldoorlog moest op het rokende puin van Europa de democratie weer worden opgebouwd. Een beschavingsproject, en dus ook een cultureel project, en dus ook een muzikaal project. In Darmstadt, ten zuiden van Frankfurt, werden vanaf 1946 eerst jaarlijks, later om de twee jaar, de Internationale Ferienkurse für Neue Musik georganiseerd. Als zenuwcentrum van de muzikale moderniteit zag de stad al snel een duizelingwekkende stoet van mensen (of liever, “van mannen”, want het wereldje was nog steeds heel erg masculien) passeren die toen al legendarisch waren of het snel zouden worden: Luciano Berio, Olivier Messiaen, Pierre Boulez, Luigi Nono, György Ligeti, Iannis Xenakis, Wolfgang Rihm, John Cage, Edgar Varèse, Morton Feldman, Karlheinz Stockhausen…

Henri Pousseur, David Tudor, Heinz-Klaus Metzger, Karlheinz Stockhausen en Pierre Boulez te Darmstadt (1956)
Henri Pousseur, David Tudor, Heinz-Klaus Metzger, Karlheinz Stockhausen en Pierre Boulez te Darmstadt (1956)

In het kielzog van Theodor W. Adorno, filosoof en musicoloog net zo goed als componist (en dat is veelzeggend), ging het muzikale experiment frontaal de clash aan met de fundamenten van de muziektaal zelf. Frasen, klanken, akkoorden: alles werd onder de loep genomen vanuit de obsessie om nieuwe muzikale structuren te construeren. Muziek denken werd algauw de mantra van Pierre Boulez (en de titel van een van zijn boeken: Penser la musique aujourd’hui). In de verte lag de grote Richard Strauss op sterven. Zijn sublieme Vier letzte Lieder zijn doordesemd van het besef een van de laatste vertegenwoordigers te zijn van een eeuwenoude lijn Grote Meestercomponisten: Bach, Mozart, Beethoven, Liszt, Wagner. Weldra zou ook hij, de laatste der melodische Mohikanen, zijn laatste adem uitblazen. Barokmuziek, klassieke muziek, romantiek. Post-romantiek. Post-post-romantiek. Post-post-post-romantiek? Basta. Afgelopen. Aan het einde van de oorlog, met het Europa van weleer op zijn knieën, lagen de grote dramatische frasen, de tonale lijn en passionele lyriek aan diggelen, en was de vloer van de muziekcreatie bezaaid met de brokstukken ervan.

Of dat was tenminste wat een nieuwe generatie beweerde. Een generatie die getekend was door de gruwel van de oorlog (Ligeti verloor bijna zijn hele familie in de kampen, Stockhausen moest lijken vervoeren), en die weigerde om haar toevlucht te nemen tot het pathos dat medeplichtig was geweest aan zoveel rampen. Tot het soort emotionele exaltatie dat zo vaak had samengespand met nationalisme, of er in ieder geval door werd misbruikt. Die nieuwe generatie streefde naar nieuwe muziek, bestaande uit nieuwe concepten, die, wars van nationale culturen, moesten leiden tot een internationale stijl die oorlogen en grenzen oversteeg. Dat (esthetische) herstelplan was van cruciaal belang; de inzet lag hoog. Vandaar dat de debatten in Darmstadt ook zo koortsig gevoerd werden. Maar liep deze o zo ernstige reflectie over de fundamenten van een nieuwe muziek niet het risico uiteindelijk onder zijn eigen gewicht te bezwijken? Het antwoord op deze vraag (of liever, op deze waarschuwing) zou zich een generatie later laten gelden.

In 1963 vond György Ligeti even aansluiting bij de Fluxus-beweging, die humor en spot centraal stelde en een zekere verwantschap vertoonde met de ideeën van Marcel Duchamp (“Alles kan kunst zijn”), John Cage (bevrijding van muzikale structuren, connectie met Oosterse spiritualiteit) of Yoko Ono. Ligeti schreef onder meer een Poème symphonique voor… honderd metronomen, waarvan de geplande tv-uitzending wegens “niet helemaal overeenstemmend” met de esthetische muzikale criteria van de zender vervangen werd door… een voetbalwedstrijd. Het was dan ook effectief een origineel, lichtjes geschift concept, met een flinke scheut onnozelheid (en misschien ook wel wat voor-de-gek-houderij). Ligeti had in zijn fascinatie voor het absurde en onmogelijke altijd al een soort amusante ondeugendheid gecultiveerd. Via zijn honderd metronomen stelde hij: muziek heeft zichzelf veel te serieus genomen. Desacraliseer de kunst (zo belangrijk is het allemaal niet). Doe eens gek (je komt trouwens meteen een heel stuk verder als je bedenkt dat het allemaal zo belangrijk niet is).

In 1966 schreef Luciano Berio zijn derde Sequenza (in een reeks composities voor solo-instrumenten, waarin hij telkens de grenzen van deze instrumenten verkenden). Sequenza III is geschreven voor de stem (solozang dus). Medeklinkers, klinkers, klinkers, medeklinkers: de partituur vereist echt virtuositeit, maar van het soort dat destijds ongehoord was. De toelichting aan het begin van de partituur, waarin de notatie-elementen worden uitgelegd die Berio voor de gelegenheid had bedacht, somt vijftien verschillende technieken op: “lachsalvo’s”, “tandengeklapper”, “trillers van de tong tegen de bovenlip”… Ze bevat ook vierenveertig aanduidingen in verband met de agogiek (kracht- of gevoelsnuances), zoals “dromerig”, “afstandelijk”, of het zeer scenische “al flauwvallend”.

Sarah Defrise neemt veel plezier een duik in het repertoire van die tijd. In de ‘nieuwe muziek’ van de jaren 1960. New music from the Sixties? Toen ze geschreven werd, was ze nieuw ten opzichte van de muziek van 1946. Maar ze is het nog steeds, ook voor ons, in de 21ste eeuw! Het lef van die tweede-generatie-na-de-Tweede-Wereldoorlog was zo groot dat hun muziek tientallen jaren later nog steeds als heel nieuw in de oren klinkt. Te nieuw? “Nieuw” is niet noodzakelijk een compliment. Want: WE – HOUDEN – DAAR – NIET – VAN.

Trouwens, wanneer deze Sequenza per voce afgelopen is, is ook Sarah niet meer helemaal zichzelf. De zangeres wordt even een toeschouwer, en ze denkt net zoals wij. “Ik weet niet of jullie dit mooi vonden, maar ik persoonlijk dus niet hé: echt niet!” Iedereen haalt opgelucht adem: oh? Mogen we het hardop zeggen? Prima. Wel, het is dan tenminste gezegd. Mogen we dan weer naar huis? Mogen we ervandoor gaan? Oh? Nee. ZIJ gaat ervandoor. Met de drilboor. Methodisch. Eén voor één drilt ze alle clichés aan stukken. Ze is nog maar net begonnen.

New music is serieus? Fout. Q.E.D., cf. supra: vanaf de jaren 1960 ontdek je tot je verbazing dat sommige componisten om zichzelf konden lachen.

New music is lelijk? Ze vervolgt met een eenvoudige, melancholische melodie van John Cage: The Wonderful Widow of Eighteen Springs (“De prachtige weduwe van achttien lentes”), een nachtelijke melopee:

night by silent sailing night
Isobel
wildwoods eyes and primarose hair

Een lief, droevig lied waarvan de melodie gebaseerd is op slechts drie verschillende noten, woorden van James Joyce en wat geroffel op een gesloten piano.

how all so still she lay
’neath of the white thorn
child of tree
like some lost happy leaf
like blowing flower stilled

New music is ingewikkeld? Weer mis. De demonstratie gaat verder (en veel verder dan met de bovengenoemde werken: we zijn inmiddels in het jaar 2000 aanbeland), met PUB2 van Georges Aperghis. Elk tijdperk heeft zijn neuroses. De onze is het bestoken van onze beschikbare hersentijd met reclame.

Laten intrekken
Hardnekkige vlekken
Ruikt naar friiiiiis

Nee, deze keer helemaal geen James Joyce. En ja, het is een bevrijding, alsof de sopraan zich bevrijdt, zich ontvlekt (met een goede ontvlekker, alstublieft) van de massa’s reclame die ze via radio, kranten en tv binnenkrijgt.

New music is niet sexy? Wacht maar af. Wel, nee: je krijgt inderdaad niets te zien. Dat zou gênant zijn geweest. Maar je krijgt alles te horen. En als we zeggen alles, bedoelen we… ALLES. Erwin Schulhoff verwerkte in de partituur van zijn Sonata Erotica (1919) elke denkbare kreun, zucht en kreet van genot. En de componist is een goede raadgever – meer nog, zijn aanbevelingen zijn ronduit dwingend! Voor degenen die het voorspel wilden overslaan: geen sprake van. De instructies in de partituur zijn duidelijk:

I: Prelude. Ruhig beginnen (Prelude. Zachtjes beginnen)
II: Wieder ruhig beginnend! (Opnieuw langzaam beginnen!)
III. Finale. Etwas konsterniert im Ausdruck (Finale. Met een enigszins onthutste expressie)

De scène is vleselijk en duurt ruim negen minuten. De zaal zit te zweten bij het aanschouwen van de zangeres.

De sopraan bereikt een hoogtepunt. Artistiek gesproken, uiteraard! Want haar doel is duidelijk om het ijs te breken (en wie durft er na negen minuten vol hormonen te beweren dat het doel niet is bereikt)? Dacht je dat muziek alleen maar dat was (noten, melodieën, majeur- en mineurakkoorden) en verder niets? Dacht je dat een zangeres alleen maar kan zingen als ze wordt begeleid, zoals een bruid die aan de hand van haar vader naar het altaar wordt gebracht? Dacht je dat ze alleen maar dialogen (opera) of mooie rijmende gedichten (liederen) kan zingen? Deze nieuwe muziek van een inmiddels eerbiedwaardige leeftijd (meer dan 50 jaar oud!) verlegt grenzen en verbreedt de blik. Ja, het terrein van de stem, dat zijn alle klinkers en medeklinkers die er bestaan. Ja, lawaai is muziek. Ja, taal die uit haar voegen barst is nog steeds taal. Alles is muziek, als onze smaak, die geconditioneerd is door alles waarmee hij wordt gebombardeerd, zichzelf mettertijd niet in slaap laat wiegen in een begrensd gebied.

Sarah Defrise is er om te ont-grenzen. Niet door grenzen te trekken, maar door er uit te wissen. En ze veegt er nog eentje uit: de frontale grens die de artiest (die muziek uitvoert) scheidt van het publiek (dat zwijgt). Het gaat ook om de scheidslijn tussen een artieste die een partituur beheerst (een vaststaand document dat ze kan bestuderen) en een publiek dat die partituur alleen maar mag ontvangen. Wel, hier niet: alles is muziek, en ja, muziek wordt vastgelegd op papier, maar muziek wordt vooral gemaakt. Wanneer je wil, zoals je wil. Daar gaan we voor. Samen. Laat jullie horen! Hoger, lager, harder, stiller. En aansluitend bij Ligeti en zijn ondoorzichtige texturen (Atmosphères, Lux Aeterna…) ontdekt het publiek dat het ter plekke kan improviseren, geluid kan voortbrengen, en meer nog dan dat: dat het expressief kan zijn. Dat kan het, en daar heeft het ook het volste recht toe!

I Hate New Music begint met Luciano Berio’s Sequenza III per voce, opgedragen aan de zangeres en actrice Cathy Berberian, zijn vrouw. Aan het einde is de cirkel rond. In Darmstadt waren er hoegenaamd (hoegenaamd) (hoegenaamd!) niet veel vrouwelijke componisten, weet u nog? Cathy Berberian is een icoon. Je moet haar zien, deze lange, goed geklede vrouw, een knappe bourgeoisdame, staand in haar salon, achter haar partituur, tussen haar lessenaar en schoorsteenmantel. Ze lijkt klaar om met ons te praten over… ik weet het niet… de voordelen van elektrische huishoudtoestellen. Of over de Koreaanse oorlog. Of het succes van haar jongens op de universiteit. Iets fatsoenlijks, weet je wel. Wel, toch niet. Ze staat rechtop in haar goed zittende mantelpakje en maakt geluiden: “Aaaaaaaaaa”, “ARRRRRGRRRR”, “BLOMP” en zelfs een “GRUNT SNUF GLAB SBROOM KRUM HISSSSS” (de vertaling is nog steeds onzeker, ondanks tientallen jaren intensief wetenschappelijk onderzoek).

© Aurelie Ayer

Sarah Defrise sluit haar one-woman-show af met Stripsody (1966), een creatie van Cathy Berberian (met beelden van onomatopeeën in cartoonstijl), meer bepaald met het laatste geluid van Stripsody: op archiefbeelden is te zien hoe Cathy Berberian zich naar de camera keert, een paar stappen dichterbij komt en haar rechterhand opsteekt met uitgestrekte wijs- en middelvinger. Haar rechterhand krijgt de vorm van een pistool en het laatste onomatopee weerklinkt: “BANG!”

BANG! Een laatste kogel door het hart van alle meningen en vooroordelen, zonder enige aarzeling: ogen strak en recht in de camera starend.

Net als de vrijheden in onze samenlevingen is kunst onderhevig aan collectieve bevrijdende of vrijheid-dodende golven. Het terrein van wat wordt geaccepteerd (of toegestaan) fluctueert, tussen openheid en geslotenheid, tussen uitbreiding en inperking van wat mogelijk is.

Dit is in ieder geval de boodschap die we hebben onthouden van deze inmiddels Vintage New Music: we hebben behoefte aan diversiteit, nieuwsgierigheid, poëzie en milde dwaasheid. Laten we dus niet bang zijn, laten we onze openheid bewaren.

En rustig maar: we zijn hier niet om onze tijd te verkl****!

Vertaling: Jeroen De Keyser

**** En het is nog waar ook!