Wat je moet weten over
De Neus
- Leestijd
- 5 min.
Het absurde verhaal van een neus die zijn eigen leven begint te leiden – dat wist je al. Maar wist je ook dat de eerste opera van Dmitri Sjostakovitsj meer slagwerkers telt dan hout- en koperblazers samen? Dat hij ontstond in de even korte als bruisende artistieke lente tussen de dood van Lenin en het schrikbewind van Stalin? Of dat deze Muntproductie in primeur een recent ontdekt fragment ten gehore brengt? Lees er alles over in dit artikel.
1. Het verhaal
"Het is onwaarschijnlijk dat een neus verdwijnt, meer dan onwaarschijnlijk. Het is vast een droom, of gewoon inbeelding..." roept Kovaljov uit als hij gemerkt heeft dat zijn neus verdwenen is. Een neus die verdwijnt, die even als een mens door 't leven gaat, ingerekend wordt door de politie en tot slot weer zijn natuurlijke plaats inneemt, dat is in het kort de inhoud van de novelle De Neus (1836) uit Nikolaj Gogols Petersburgse vertellingen, die Dmitri Sjostakovitsj tot onderwerp van zijn eerste opera nam. Nikolaj Gogol (1809-1852), de 'tsaar van de Russische lach' en ongetwijfeld één van de grootste auteurs uit het 'Gouden tijdperk' (1830-1850) van de Russische literatuur, steekt in deze novelle op onnavolgbare wijze de draak met de kleine kantjes van de mens. De realiteit maakt plaats voor het absurde, maar toch blijft het verhaal bevolkt met mensen van vlees en bloed: corrupte gezagdragers, kleurrijke volkstypen, egocentrische burgermannetjes of huwbare dochters, die levensecht geschilderd zijn met een stevige dosis ironie. In deze waanzinnige verbeeldingswereld vond Dmitri Sjostakovitsj alles wat hij zich wenste voor zijn eerste opera.
2. De Neus (1927-1928): een klein mirakel van de geschiedenis
Niet alleen koos Sjostakovitsj voor deze eersteling een scherpe satire op de Russische bureaucratie als uitgangspunt, hij componeerde die ook nog eens in avantgardistische stijl. Dat dit überhaupt mogelijk was, is een klein mirakel van de geschiedenis: bij de Russische revolutie van 1917 had Lenin immers duidelijke partijrichtlijnen gegeven voor de inrichting van de nieuwe Sovjet-Unie en dus ook voor de kunst die ze moest voortbrengen. Hij was fel gekant tegen modernistische tendensen; kunst moest vooral dicht bij het volk staan. Maar toen de Russische Burgeroorlog tussen de Roden en de Witten na de revolutie stilaan ten einde kwam, was het land in zo’n belabberde economische situatie verzeild geraakt, dat Lenin zich genoodzaakt zag om tijdelijk de strakke politiek van het oorlogscommunisme op te schorten en een Nieuwe Economische Politiek (NEP) in te voeren om te overleven. In deze periode van economische liberalisering verslapte de Partij ook tijdelijk zijn controle op het artistieke leven. Deze relatieve openheid bleef bestaan tot in 1930, waarna de partijstandpunten stilaan weer verstrengden en Stalin zijn ijzeren greep op de Sovjet-Unie verstevigde. Van deze korte window of opportunity maakte Sjostakovitsj gebruik voor de compositie en creatie van zijn eerste opera.
3. Sjostakovitsj' exuberante muziek
Dmitri Sjostakovitsj was amper 21 jaar toen hij De Neus componeerde. Waar hij tijdens zijn conservatoriumstudie vooral beïnvloed werd door de muziek van de vijf grote nationalistische Russische componisten, kwam hij in de NEP-periode in contact met nieuwe tendensen. Zo maakte Alban Bergs opera Wozzeck een overweldigende indruk op hem, maar ook de muziek van Arnold Schoenberg, Paul Hindemith en vooral Igor Stravinsky. De synthese die de jonge Sjostakovitsj daaruit maakte, geeft blijk van een ongebreidelde jeugdige fantasie. Niet alleen verbindt hij een veelheid van westerse stijlen, maar combineert hij ook tonale passages met atonaliteit, volksmuziek met kerkmuziek, operazang met roepen, spreken, geeuwen of snurken… In drie korte bedrijven hangt Sjostakovitsj ons daarmee een meeslepend en aandoenlijk ironisch portret van de kleine kantjes van de mens op, dat hij als een muzikale wervelwind met een immense vitaliteit over zijn publiek heen stuurt. En nog een scoop: de Munt zal voor het eerst in een scenische productie ook een recent ontdekt fragment van dit werk ten gehore brengen!
4. Vreemde eenden
De levendigheid van Sjostakovitsj’ compositie wordt in de verf gezet door de ongewone, originele orkestbezetting. Zo kan de slagwerksectie op meer bemanning rekenen dan de koper- en houtblazers samen! De percussionisten staan vol in de schijnwerpers en krijgen van Sjostakovitsj zelfs een volledig intermezzo toegewezen. Hun arsenaal oogt eveneens indrukwekkend: naast de vertrouwde instrumenten zoals een triangel en cymbalen, passeren ook verschillende drums, castagnetten, een tamboerijn, een klokkenspel, buisklokken, een xylofoon en zelfs een flexatone de revue. Ook bij de snaarinstrumenten kiest Sjostakovitsj voor enkele vreemde eenden: met twee Russische tokkelinstrumenten, de domra en de balalaika, geeft hij zijn compositie een toets couleur locale.
5. Eén opera, 80 personages
Een stafmedewerker van de krant. Een moeder. Een vader. Hun kinderen. Een oude gravin. Een dokter. Twee dandy’s. Een koetsier. Een lakei. Het is nog maar een greep uit de immense personagelijst van Sjostakovitsj’ opera, die zo'n 80 gesproken, gezongen of stomme rollen telt. Gelukkig gaf de componist zelf al aan dat er veel dubbelrollen mogelijk zijn, waardoor sinds de première in 1928 doorgaans 14 solisten volstaan om de belangrijkste personages te incarneren. Daarnaast kunnen we voor het gros van de kleinere rollen - die soms niet meer dan enkele woorden behelsen - ook op onze koorleden rekenen. Zowel met deze massa aan verschillende karakters als met het theatrale procedé van dubbelrollen doet Sjostakovitsj eer aan de Russische theatervernieuwer Vsevolod Meyerhold, met wie hij veel samenwerkte in zijn jonge jaren. Volgens hem moest het publiek zich er constant van bewust zijn dat wat op het toneel verschijnt niét echt is – iets wat Sjostakovitsj duidelijk meenam bij zijn werk aan De Neus.
6. La Fura dels Baus en de buigzaamheid van machtssymbolen
Regisseur Alex Ollé betracht samen met zijn collectief La Fura dels Baus misschien wel het omgekeerde. In de scenografie van hun Muntproductie herkent het publiek namelijk zijn eigen wereld, en alles wat daarin macht representeert: wolkenkrabbers, grijze bankgebouwen, mannen in pakken. Tegelijkertijd bevraagt Ollé diezelfde machtssymbolen – en zij die zich ervan bedienen. Kovaljovs nachtmerrie is die van een gezaghebber die plots ontdaan wordt van wat hem precies zijn macht en status verleent. Wanneer aan het einde van de opera de Petersburgse mist optrekt – hier een impressionante ijzeren constructie geïnspireerd op Antoni Tapies’ sculptuur Núvol i cadira – keert Kovaljovs neus weliswaar terug op zijn plaats, maar in een laatste plot twist wordt duidelijk dat macht vaak slechts duurt tot één iemand zijn uiterlijke vormen doorprikt. Of tot iemand je bij de neus neemt…