Uw toegewijde vriend, P. Tsjajkovski
Jevgeni Onegin, een hartenkreet
- Leestijd
- 8 min.
Naast componist van enkele van de meest geliefde muziekstukken uit de hele geschiedenis was Tsjajkovski ook een grote briefschrijver. Vandaag bestaan er nog meer dan 5000 van zijn brieven, gericht aan een kring van ongeveer 400 personen, die het ontstaan van zijn composities soms minutieus uit de doeken doen. In zijn briefwisseling over Jevgeni Onegin toont hij zich als een perfectionistische kunstenaar op zoek naar vernieuwing, maar ook als iemand die getekend was door het tumult van zijn emotionele leven ...
De jaren 1876 en 1877 zijn kantelmomenten in het leven van Tsjajkovski. Wanneer zijn ballet Het Zwanenmeer door een middelmatige choreografie en een slecht orkest flopt, wil hij de pagina omslaan. In augustus 1876 verklaart hij plots aan zijn broer Modest:
“Ik heb besloten om te huwen. Het is onvermijdelijk. Ik moet het doen, niet alleen voor mezelf, maar ook voor jou, voor Anatoli, Aleksandra en allen die ik liefheb. Voor jou in het bijzonder! Maar ook jij, Modest, moet er serieus over nadenken. Homoseksualiteit en pedagogie kunnen niet samenleven.”
Hij verwijst naar de jonge leerling van zijn broer Modest, Nikolaj Germanovitsj Konradi, en naar de 'slechte invloed' die hun seksualiteit op de jongen zou kunnen hebben, los van de eventuele geruchten waarvan hij slachtoffer zou kunnen worden. Deze bedenking ging gepaard met een groeiend verlangen om een opera te schrijven, waarvan de plot vreemd genoeg parallellen met zijn privéleven zou vertonen ...
EEN VERHAAL VAN BRIEVEN
Sinds zijn tienerjaren had Tsjajkovski zijn homoseksualiteit altijd met een zekere onverschilligheid opgenomen, maar nu gaf zijn geaardheid aanleiding tot een soort identiteitscrisis, waarbij hij zich inbeeldde dat een huwelijk zijn “impulsen zou kunnen beteugelen”. Tegelijk besefte hij al snel dat hij niet tegen zijn natuur kon ingaan en in een brief van 28 september/10 oktober 1876 geeft hij het volgende aan Modest toe: “Ik zal geen enkele wettige of onwettige verbintenis aangaan met een vrouw, zonder mijn eigen innerlijke rust en vrijheid volledig te hebben veiliggesteld.” Op het einde van dat jaar wordt hij bovendien hopeloos verliefd op Iosif Kotek, een van zijn leerlingen aan het conservatorium. Terwijl zijn passie voor de jonge student uitdooft na diens ontrouw, krijgt Tsjajkovski in het voorjaar van 1877 meerdere brieven van Antonina Milioukova, een van zijn oud-leerlingen. Zij verklaart dat ze al sinds hun ontmoeting enkele jaren eerder stiekem verliefd is op hem. Na maandenlang corresponderen ontmoeten de jonge vrouw en de componist elkaar. De mogelijkheid van een huwelijk komt ter sprake. Twee weken later krijgt Tsjajkovski na een bezoek aan de mezzosopraan Lizaveta Andrejevna Lavrovskaja een onverwacht onderwerp voor een opera in handen, zoals blijkt uit deze brief:
Moskou, 18/30 mei 1877 (aan Modest Tsjajkovski)
Vorige week liep ik eens binnen bij Lavrovskaja. Het gesprek ging over onderwerpen voor een opera. Haar dwaze echtgenoot kraamde onvoorstelbare onzin uit en stelde de meest onwaarschijnlijke onderwerpen voor. Liz[aveta] Andr[ejevna] zweeg en glimlachte gemoedelijk. Plots zei ze: “En waarom niet ‘Jevgeni Onegin’?” Dit idee leek me heel vreemd, en ik gaf geen antwoord. Later, toen ik alleen in de herberg aan het lunchen was, moest ik terugdenken aan 'Onegin'. Ik dacht erover na en begon het idee van Lavrovskaja als een mogelijkheid te zien. Ik werd enthousiast, en tegen het einde van de maaltijd stond mijn besluit vast. Ik ging meteen zoeken naar [het boek van] Poesjkin. Met veel moeite vond ik het. Ik ging naar huis, las het met enthousiasme opnieuw door en had een slapeloze nacht. De uitkomst was een scenario voor een charmante opera op Poesjkins tekst. ’s Anderendaags reed ik naar Sjilavski, die zich nu haast om mijn scenario te bewerken.
WINTERBLUES
In tegenstelling tot zijn hoofdpersonage, dat aanvankelijk weigert in te gaan op de avances van de jonge vrouw, vraagt Tsjajkovski Antonina ten huwelijk, een week nadat hij het onderwerp van zijn nieuwe opera had gekozen. Hij belooft haar lief te hebben als een zus, niets meer. Zij aanvaardt. De officiële plechtigheid vindt plaats op 6/18 juli 1877 in de Sint-Joriskerk in Moskou. Het huwelijk is nog maar net voltrokken, of de componist beseft al dat hij een grote fout heeft begaan. Tsjajkovski kan maar niet wennen aan de persoonlijkheid van zijn vrouw. In augustus gaat hij voor anderhalve maand in afzondering, bij zijn zus in Kamenka. Zijn plan om met een impulsief huwelijk zowel op sociaal als persoonlijk vlak meer stabiliteit te vinden, mondt uit op een sisser. In de winter 1877-1878 verlaat hij zijn echtgenote voorgoed. Hij start een echtscheidingsprocedure, maar zet die uiteindelijk drie jaar later stop. Tijdens die periode zoekt hij zijn toevlucht in zijn werk, tot het obsessieve toe. Hij ziet in Jevgeni Onegin de kans om een bijzonder werk te creëren, met specifieke vereisten. Zo lijst hij al zijn voorwaarden op voor zijn vriend-cellist Karl Albrecht:
Venetië, 3/15 december 1877 (aan Karl Albrecht)
Ik zal deze opera nooit aan de Directie van de Keizerlijke Theaters overhandigen vooraleer hij in het Conservatorium is gecreëerd. Ik schreef het voor het Conservatorium, want wat ik hier nodig heb is geen groot huis met zijn routine en conventies, zijn talentloze regisseurs, zijn weelderige maar absurde decors, zijn maatslagmachines van dirigenten, enzovoort.. Voor 'Jevgeni Onegin' heb ik nodig: 1) middelmatige zangers, die goed gedrild en zeker zijn 2) zangers die tegelijkertijd eenvoudig, maar goed zullen spelen 3) geen gecompliceerde regie, maar een die bij de tijd past; ook de kostuums moeten absoluut beantwoorden aan de tijd waarin de handeling speelt (de jaren 1820), 4) koren die, anders dan in het Keizerlijk Theater, geen troep ezels zijn, maar mensen die deelnemen aan de handeling op het toneel, 5) de kapelmeester mag geen machine zijn en zeker geen musicus à la Nápravník, die er alleen maar op let dat er geen C gespeeld wordt waar er Cis staat; neen, het moet een echte orkestleider zijn...
Vanaf de eerste schetsen van zijn partituur wordt Tsjajkovski door collega's en naasten gewaarschuwd voor de verhaalstof die hij gekozen had. De opera wordt volgens hen een flop, zowel bij het publiek als bij de recensenten. Maar de componist blijft zich in zijn project vastbijten. Een lange brief aan zijn vriend-componist Sergej Tanejev geeft bijvoorbeeld een beter inzicht in zijn creatieve proces, zijn lyrische fijngevoeligheid, zijn visie op de heldin en de gemoedstoestand wanneer hij de laatste hand aan de opera legt:
San Remo, 2/14 januari 1878 (aan Sergej Tanejev)
Het is zeer goed mogelijk dat u gelijk heeft, wanneer u zegt dat mijn opera niet geschikt is voor het theater. Maar ik antwoord u dat dat mij weinig kan schelen. Het feit dat ik geen gevoel heb voor dramatiek is al lang bekend en ik heb daar nu weinig moeite mee. Wanneer mijn opera niet geschikt is voor het theater, regisseer haar dan niet, speel haar dan niet. Ik heb de opera geschreven omdat ik op een dag in mij de onweerstaanbare drang voelde alles op muziek te zetten wat in 'Jevgeni Onegin' om muziek vraagt. Dat heb ik gedaan zo goed als ik kon. Ik heb gewerkt met een onbeschrijfelijke overgave en overtuiging en ik heb mij weinig bekommerd om beweging, effecten, enzovoort. Ik heb lak aan effecten. Wat zijn effecten eigenlijk? Wanneer u die effecten in de een of andere 'Aida' vindt, dan verzeker ik u dat ik om niets in de wereld een dergelijke opera zou kunnen schrijven, omdat ik mensen nodig heb en geen ledepoppen. Ik accepteer graag elke opera, waarin (zonder sterke en onverwachte effecten) mensen zoals ik een gevoel beleven dat ook door mij beleefd werd en dat voor mij begrijpelijk is. De gevoelens van een Egyptische prinses, een farao, een of andere krankzinnige moordenaar, die ken ik niet, die begrijp ik niet... Voor de rest pluk ik de vruchten van mijn geringe belezenheid. Mocht ik de hele literatuur beter kennen, dan had ik ongetwijfeld ook iets gevonden dat bij mijn smaak past en dat toch geschikt is voor het theater. Jammer genoeg kan ik zelf niets vinden en ik vind ook geen mens die mijn aandacht zou kunnen vestigen op een stof zoals bijvoorbeeld 'Carmen' van Bizet, een van de schitterendste opera's van onze tijd. U vraagt zich misschien af wat ik eigenlijk wil? Als u het goed vindt, zal ik het u zeggen. Wat ik niet nodig heb zijn tsaren en tsarina's, volksopstanden, veldslagen, marsen, kortom alles wat onder het begrip Grand opéra valt. Ik zoek een intiem maar sterk drama, dat berust op conflicten die ik zelf heb ervaren of gezien en die mij tot in het diepst van mijn hart kunnen treffen.
(…)
In verband met uw opmerking dat Tatjana niet onmiddellijk verliefd wordt op Onegin, denk ik dat u zich vergist. "Ik herkende je meteen toen je bij ons binnenkwam. Ik was als verlamd, begon te gloeien!" Want zij wordt niet verliefd op Onegin omdat hij zo is of anders; zij hoeft hem niet te leren kennen om verliefd te worden. Nog vóór zijn optreden is zij reeds verliefd op de onbepaalde hel van haar roman. Onegin hoefde zich slechts te laten zien en onmiddellijk bekleedde zij hem met al de eigenschappen van haar ideaal; de liefde die zij voelde voor het kind van haar heetgebakerde, romantische fantasie, droeg zij over op een levende mens.
(…)
Ik heb dit stuk geschreven vanuit een onweerstaanbare persoonlijke aantrekkingskracht tot de stof. Ik verzeker u dat dit de enige regel is voor het componeren van opera's (...) Geen muziek is ooit met zoveel enthousiasme en liefde voor het verhaal en de personages geschreven als die van Onegin. Ik beefde van een ondefinieerbaar plezier tijdens het componeren, en als een klein deel van wat ik voelde tijdens het werken ook zal resoneren bij het publiek, zal ik zeer tevreden zijn...
De drang naar eenvoud en de zoektocht naar authenticiteit die de componist toont in Jevgeni Onegin, doen denken aan wat zijn liefdesleven hem heeft geleerd. In een brief aan zijn broer Anatole in februari 1878 schrijft hij het volgende: “Na die historie met mijn huwelijk begin ik eindelijk te begrijpen hoe zinloos het is om te willen zijn wat ik van nature niet ben ...”