De Munt / La Monnaie DE MUNT / LA MONNAIE

Norma

En de vrouw in de Gallische samenleving

Charlotte Van Eetvelde
Leestijd
15 min.

In Bellini's opera is de Gallische hogepriesteres Norma een steunpilaar voor haar gemeenschap, tot die haar verstoot wegens haar liefde voor de Romeinse vijand Pollione. Maar wat was nu eigenlijk de echte plaats van de vrouw in de Keltische samenleving? En wat hebben de historische Norma’s ons nagelaten? Een onderzoek vanuit vrouwelijk oogpunt.

Operaverhalen en historische accuraatheid: ze gaan zelden hand in hand. Norma vormt daar geen uitzondering op. Bellini en zijn librettist hebben hun hoofdpersonage in de eerste plaats verankerd in de typologie van de negentiende-eeuwse voorstellingen van de vrouw. Die onderscheidt zich door haar dubbelzinnigheid: als druïdepriesteres geniet Norma veel invloed bij haar volk en bekleedt ze een cruciale politieke positie in de strijd tegen de Romeinse bezetter. Haar machtspositie is echter onvoorwaardelijk verbonden met een kuisheidsgelofte, die ze breekt voor de Romeinse proconsul Pollione, met wie ze zelfs twee kinderen heeft. Het is uiteindelijk de spanning tussen haar publieke persona en haar diepmenselijke verlangens die de dramatische ontknoping van deze opera zullen inleiden: ze offert zich op voor haar kinderen en wordt als verraadster op de brandstapel gezet door haar eigen gemeenschap. Naast die christelijke en romantische visie op de heldin (zoals gebruikelijk in het Italiaanse operarepertoire van die tijd) bevat de opera toch ook flarden van historische waarheid. Wie was de Keltische vrouw nu echt? Hoe leefde ze? Wat waren haar status en haar plaats binnen de groep en de samenleving? Binnen de godsdienst? Om die vragen te kunnen beantwoorden, moeten we teruggaan in de tijd, tot de begindagen van de vrouw in Europa zelfs.

De raadselachtige vrouwen uit de prehistorie

In het begin was er de prehistorische vrouw. We vinden haar terug op 5% van alle grotschilderingen, die voor het overige vooral dieren afbeelden. Naast het gebruikelijke bestiarium komen vormen en symbolen die het vrouwelijke oproepen in de hele prehistorie steeds weer terug als thema. Denk maar aan de vulva's of kelkvormige genitaliën die we aantreffen in de Chauvet-grot (30.000 jaar voor onze tijdrekening).

Typisch voor de prehistorische kunst zijn ook de talloze beeldjes. Deze kunstwerkjes tonen vrouwelijke figuren met uitvergrote geslachtskenmerken en worden ook venusbeeldjes genoemd (fig. 1). De beeldjes zijn uitgesneden in been, ivoor of steen en staan symbool voor de kunst van de prehistorie. Niet alleen omdat ze zo uniek zijn en vaker voorkomen dan afbeeldingen van mannen, maar ook omdat ze in heel Europa een verbindende functie lijken te hebben. Ze zijn rond, gul, bevallig en belichamen vrouwelijkheid, overvloed en weelde door hun volle borsten, billen en heupen, en hun zeer uitgesproken kelkvormige geslacht.

Figuur 1
Figuur 1
DE BETEKENIS VAN VENUSBEELDJES

De venusbeeldjes werden in het verleden gezien als voorwerpen van een cultus die aan een moedergodin is gewijd, als vruchtbaarheidsamuletten of iconen van de prehistorische matriarchale samenleving. Hun volle vormen wijzen voor sommigen op zwangerschap, en voor anderen op zwaarlijvigheid. In beide gevallen verwijst de symboliek naar het leven en naar overvloed. De betekenis en de beweegredenen achter deze vrouwenbeeldjes plaatsen de onderzoekers en onderzoeksters echter voor ingewikkelde vragen. Vragen waarop geen eenduidig of unaniem antwoord bestaat, vooral omdat er erg weinig informatie over deze periode beschikbaar is. De afwezigheid van gelaatstrekken en de voluptueuze lichamen lijken er wel op te wijzen dat de vrouw, in de ruime zin van het woord, een belangrijke, zelfs centrale plaats inneemt in de oude samenlevingen. De vrouw is namelijk gebeeldhouwd of gegraveerd zonder taboe: haar vormen worden ontsluierd door gebruik te maken van de volumes van het materiaal. Bovendien duiken beelden van vrouwen het hele laatpaleolithicum lang op, dus bijna 20.000 jaar.

De symbolische functie van deze beeldjes lijkt vanzelfsprekend, zonder dat we er de betekenis van begrijpen. Ze lijkt in ieder geval haar rol van vrouw-moeder, plukster, vrouw aan de haard, onderdanige partner van een onbehouwen en wilde man, te overstijgen. Maar of we op basis van deze symbolen en kunst kunnen spreken van matriarchaat, van vrouwelijke heerschappij, is een andere vraag. Lange tijd werd ervan uitgegaan dat de man de prehistorische samenleving domineerde, omdat hij sterk was, kon jagen en zo het voortbestaan van de groep hielp te verzekeren. De vruchtbare vrouw moest in die optiek buigen voor de wil van die macht, want ze was niet in staat andere taken op zich te nemen dan die van het huishouden en de voortplanting. Vandaag wordt dat concept van macht en status in twijfel getrokken en ontstaat het beeld van een egalitaire maatschappij, maar dan wel één met gendergebonden taken en activiteiten. De kunst van oorlog en wapens lijkt daarbij het voorrecht van de man te blijven, ook al bestaan er uitzonderingen.

Het neolithicum en de eerste genderdifferentiaties

Het neolithicum, de periode tussen ongeveer 10.000 en 3000 voor onze tijdrekening, wordt gekenmerkt door een nieuwe levenswijze: het sedentarisme. Nieuwe technologieën doen hun intrede, zoals landbouw, veeteelt, pottenbakken, weven, architectuur en werktuigen in gepolijste steen. Met het bezit van goederen, de bevolkingsexplosie en de vestiging van min of meer belangrijke en versterkte dorpen in afgebakende gebieden, ontstaan machtigere gewapende groepen, beginnen zich elites te vormen en duiken daardoor ook sociale verschillen op.

Zeldzame wapens en voorwerpen in graven, vaak uit verre streken, wijzen op het aanzien van hun eigenaar. Die is meestal een man. Toch vallen er binnen dit mannelijke landschap ook prestigieuze vrouwengraven op, die bewijzen dat sommige vrouwen een bijzondere plaats innemen in onze contreien. Dat geldt bijvoorbeeld voor de tombe die werd ontdekt in Cys-la-Commune (Aisne, Frankrijk), gedateerd rond 4900 v.C. Uit dat graf werd overvloedig archeologisch materiaal van hoge kwaliteit gehaald, onder meer sieraden uit spondylus (een schelpdier dat in de Middellandse Zee en de Zwarte Zee leeft) en armbanden (fig. 2). Wel mogen we zulke buitengewone graven niet veralgemenen en uitbreiden tot de hele neolithische cultuur. Het lijkt er namelijk op dat er ook lagere sociale klassen bestonden, met name gendergerelateerd. Die differentiatie zal in de loop van de tijd alleen maar groter worden.

Figuur 2
Figuur 2
De mysterieuze vrouwen uit het Keltische tijdperk

Op het eind van het neolithicum komen in heel Europa handelsroutes tot stand. Metaal wordt nu steeds vaker gebruikt. Vervolgens begint de bronstijd (van 3000 tot 800 v.C.).

Door de uitwisseling van goederen en rijkdommen ontstaan tal van versterkte dorpen, die getuigen van een gevestigde patriarchale en krijgersmaatschappij, geregeerd door codes en wetten. De vrouw behoudt op haar beurt haar plaats als steunpilaar van de huiselijke haard en het gezin binnen het huis. Ze staat garant voor de afstamming en geeft bepaalde vormen van kennis door. Ze is ook een exploiteer- en verhandelbaar goed, zoals blijkt uit het geval van het beroemde meisje van Egtved. Ze werd in 1921 ontdekt in een monumentale tombe onder een grafheuvel (een teken van een hoge sociale status) in het Deense Jutland. In het laboratorium konden onderzoekers haar geschiedenis achterhalen aan de hand van haar zachte weefsel, haar en nagels. Het meisje was afkomstig uit het Zwarte Woud en moet in 15 maanden tijd meer dan 2400 km te voet hebben afgelegd, om rond haar achttiende te sterven (fig. 3). In die tijd waren de Noord-Europese landen een draaischijf voor de handel in barnsteen en brons. We kunnen ons makkelijk een voorstelling maken van een verbond tussen twee grote families om de handelsbetrekkingen te verstevigen. Ze is begraven samen met haar zesjarige kind. Eén voorwerp valt sterk op in haar graf: een bronzen schijf die als een riem om haar middel moest hangen, misschien in verband met een cultus rond de cycli van zon en maan. Was het meisje van Egtved een priesteres van een vergeten religie, een proto-Norma?

Figuur 3
Figuur 3

De volgende periode wordt de ijzertijd genoemd (van 800 tot 52 v.C., de tijd van de Romeinse invallen in Gallië). Zoals de naam al aangeeft, werd dat metaal massaal gebruikt in die tijd. De archeologische vondsten uit die periode onthullen een oorlogszuchtige samenleving waarin conflicten elkaar lijken op te volgen, zoals blijkt uit de talrijke heiligdommen waarin skeletten van mannen en paarden met sporen van gewelddadige en dodelijke slagen werden aangetroffen, net als grote hoeveelheden wapens.

De metaaltijdperken, gegroepeerd onder de naam protohistorie, betreffen de Gallische volkeren, en meer in het algemeen de Kelten. Die volkeren schreven niet, maar stonden in contact met anderen die dat wel konden, en die rechtstreeks uit Rome of Griekenland kwamen. De meeste bronnen en kennis die we over de Kelten hebben, zijn afkomstig van auteurs van wie de levenswijze en gewoonten sterk verschilden van die in onze streken: Augustus, Diodorus van Sicilië, Caesar, Strabo, Tacitus, Plinius de Oudere ... Zoals we kunnen vaststellen, zijn dat mannelijke auteurs en komen in hun werken voornamelijk politieke, militaire en religieuze onderwerpen aan bod. Het is wel zo dat één dominante karaktereigenschap de Gallische vrouw typeert: dapperheid. Maar die 'dapperheid' slaat al snel om in het nadeel van de vijanden van Rome:

De Gallische vrouwen nemen dus de wapens op en weten hoe ze moeten vechten. Toch zijn ze geen krijgers, als we deze verhalen mogen geloven: ze blijven in de achterhoede en maken geen deel uit van de strijdende troepen. Deze flarden van beschrijvingen tonen niet de werkelijkheid waarnaar wij op zoek zijn. Het gaat hier namelijk om een uitzonderlijke gebeurtenis die op zichzelf staat, niet om het leven van alledag. Laten we ook niet uit het oog verliezen dat dit geschriften zijn van auteurs die tot een volk behoorden dat Gallië vijandig gezind was. Het is best mogelijk dat een vorm van propaganda tot overdrijvingen leidt, waarbij de Romeinse legioenen op een voetstuk worden geplaatst, zegevierend tegenover grotere, stevigere en barbaarse krijgers.

De graven blijven een van de bewijzen dat vrouwen belangrijk konden zijn, ook al zijn zulke tombes in de minderheid. Een van de emblematische graven uit de ijzertijd is het graf van de 'Dame van Vix' (Bourgondië, Frankrijk). Deze hooggeplaatste vrouw, die stamt uit het einde van de zesde eeuw voor onze tijdrekening, blijft haar geheimen bewaren, ondanks de talrijke onderzoeken en studies die over haar zijn gepubliceerd. Ze ligt in een grote houten, afgesloten grafkamer onder een aarden grafheuvel met een diameter van 30 meter: “De overledene lag op een wagen met vier wielen, waarvan de metalen delen bewaard zijn gebleven. Ze was getooid met talrijke juwelen, onder meer een grote gouden halsketting (een zogeheten torque, fig. 4 en 4.1), en was omringd door kostbare vazen, de meeste geïmporteerd uit het Middellandse Zeegebied, sommige van metaal – zilver en brons – en andere van beschilderde keramiek.” (Stéphane Verger, La Dame de Vix : une défunte à multiples personnalités, vrije vertaling) De wagen is een opmerkelijk voorwerp in het graf, omdat die het attribuut is van de krijgerselites en bij de mannelijke leefwereld hoort. Merk wel op dat hij vier wielen heeft, zodat hij eerder als een praalwagen dan als een strijdwagen moet worden beschouwd. Pracht en praal, zelfs na de dood, zijn het privilege van de leidinggevende elites, of op zijn minst van belangrijke figuren. Over de identiteit van de Dame van Vix is veel inkt gevloeid en dit raadsel blijft tot op de dag van vandaag onopgelost: was ze een leidster? Een priesteres? Een vrouwelijke druïde? Behoorde ze tot een tot op vandaag onbekende klasse? Het mysterie rond de graftombes van Keltische vrouwen blijft onopgelost, omdat er geen geschreven bewijs is om de hypotheses van de onderzoekers en onderzoeksters te staven. En bij zo'n zoektocht slaat de verbeeldingskracht soms op hol.

Figuur 4
Figuur 4
Figuur 4.1
Figuur 4.1
Mythologie, tussen fantasie en werkelijkheid

Ook andere geschreven bronnen kunnen ons verhelderen op een ander gebied: de mythologie. De antieke geschriften zeggen er weinig over, maar de middeleeuwse Ierse verhalen zitten vol aanwijzingen. Ierland werd pas rond de vijfde eeuw gekerstend en heeft dus een relatief zuivere voorchristelijke ideologie behouden, zodat we ons aan enkele pogingen tot interpretatie en inzicht kunnen wagen. Merk op dat de Ierse godheden hun tegenhangers hebben in Gallië en dat de verhalen gelijklopend zijn aan de overzijde van het Kanaal en de Noordzee.

DE KELTISCHE MYTHOLOGIE

De Keltische mythologie is rijk en combineert de natuur en haar verschillende elementen met dieren, mensen en goden. Die goden nemen menselijke, plantaardige, dierlijke of hybride vormen aan en geven op die manier uiting aan hun volle vermogen om deel te nemen aan een universele cyclus. Dat bovennatuurlijke aspect is onlosmakelijk verbonden met het Keltische beeld van de goden. De Keltische godsdienst maakt deel uit van een soepel systeem, geordend rond enkele grote oude godheden. Een heterogeen pantheon waarin een veelheid van stamgoden, plaatselijke godheden of cultussen die eigen zijn aan bepaalde sociale categorieën, worden verenigd. De Ierse mythologische cyclus roept bij ons het beeld op van een hiërarchie die voortvloeit uit een permanente strijd tussen de oude en de nieuwe goden. Wanneer de machtigste goden vrede vestigen, waarborgen en handhaven, en de anderen zich onderwerpen, is het gevecht voorbij. Dat hiërarchische model is het model dat door de mens wordt gevolgd. En net als in elke godsdienst is het begrip dualiteit alomtegenwoordig en wordt het voorgesteld door natuurlijke elementen: dag en nacht, maan en zon, winter en zomer, vrouwelijk en mannelijk principe, wit en zwart ... Maar het gaat om een complementaire dualiteit die, in tegenstelling tot de christelijke godsdienst, het 'universele alles' schept.

Het Keltische pantheon is overwegend mannelijk, maar er zijn ook een paar belangrijke vrouwelijke godheden bekend. De eerste en bekendste is Epona (fig. 5). Ze wordt veelvuldig afgebeeld, zowel in beeldhouwwerken als in bas-reliëfs, maar haar naam komt ook voor in Gallo-Romeinse inscripties. Ze kan worden afgebeeld als ruiter, rechtop of in amazonezit, op een merrie, met een kind in haar armen, een hoorn des overvloeds (en/of een offerschaal) en vergezeld van een jonge hond, of omringd door twee paarden, of ook nog zelf als merrie. Epona is een Gallische godheid die zelfs tijdens de verovering haar oorspronkelijke naam behield. Ze is de godin van de ruiterwereld, met andere woorden van de cavalerie, stallen, stalknechten, vervoerdiensten, paarden, ezels en muildieren. Haar cultus is bekend en wijdverbreid in Romeins Europa en onder de hulpruiters van het Romeinse leger, hoewel men aanneemt dat ze al vóór de verovering zeer populair was. Epona maakt deel uit van een beperkt pantheon aan godinnen, terwijl het paard eerder een viriel attribuut is ... De hoorn des overvloeds die ze soms draagt op haar afbeeldingen, suggereert een verband met vruchtbaarheid en voorspoed.

Figuur 5
Figuur 5

Van de Ierse godin Brigit is bekend dat ze de dochter is van Dagda (de enige druïdegod), net zoals Minerva de dochter van Jupiter is. Brigit is de belichaming van de vrouwelijkheid en wordt soms ook Ana of Dana genoemd. Ze wordt in bepaalde gevallen als drievoudig voorgesteld en zou dan drie functies belichamen: genezeres, dichteres en smid. Ze wordt zelden genoemd in de getranscribeerde mythologische teksten, omdat ze is verdrongen door Sint-Brigida, die samen met Sint-Patrick de beschermheilige van Ierland werd.

Er zijn nog tal van andere Keltische godinnen, maar door hun minder belangrijke rol in het pantheon kregen ze niet het voorrecht beschreven of gedocumenteerd te worden. Uit enkele sporen, epitheta of korte Latijnse annotaties en vertalingen blijkt echter dat de Keltische vrouwelijke godheden behoren tot de categorie van water-, genezings-, moeder-godinnen (bronnen van leven en overvloed). Slechts een paar van hen zijn verbonden met een dier of de onderwereld, wat helemaal anders is bij het mannelijke pantheon. Dat staat namelijk vooral in het teken van oorlog (Taranis, Teutates, Lugus), de natuur en de dieren (Cernunos, Belenos, Lugus) en het dodenrijk (Dis Pater).

Er zou wel een heldhaftige en mythologische vrouw hebben geleefd: Boudica, ook Boadicea, van 15 tot 61 n.C. Deze krijgsvrouw, koningin van de Iceni in het huidige Engeland, liet haar sporen na door haar moed, haar durf en haar woede tegenover de Romeinse legioenen die haar koninkrijk inlijfden. Ze leidde een bloedige opstand tegen die indringers, maar ook tegen de Romeinse burgers die ze op haar weg aantrof. Volgens antieke bronnen verloren meer dan zevenduizend van hen het leven. Boudica wist 120.000 mannen op te zwepen voor haar zaak en marcheerde naar Londonium. Cassius Dio schilderde haar zo af: “Ze draagt, rijdend in een strijdwagen, met haar dochters aan haar zijde, een gouden torque om haar hals en heeft lang blond haar. Haar intelligentie en retoriek maken van haar een geduchte vijand.” Afhankelijk van de auteur stierf ze een natuurlijke dood of kwam ze om door vergiftiging. Vandaag wordt Boudica symbolisch geassocieerd met koningin Victoria en het Britse Rijk, maar ze is het meest bekend door de beeldengroep van Thornycroft aan de oever van de Theems (fig. 6) die de inscriptie draagt 'Regions Caesar never knew. Thy posterity shall sway'.

Figuur 6
Figuur 6

De Gallische vrouw is zo goed als afwezig in het archeologische en historische landschap. Enkel de buitengewone en afzonderlijke graven kunnen getuigen van de centrale plaats die ze in bepaalde contexten kan hebben ingenomen. Wat die omstandigheden zijn, moet nog worden vastgesteld. De mythologie van haar kant roept een zachtaardige en welwillende vrouw op (hoewel er uitzonderingen zijn) in connectie met de natuur, het water en genezende krachten, als een moedergodin, de voedster van een heel volk. Ze is nochtans wel degelijk aanwezig, achter iedere gewapende man, ieder kind, elk dorp, elk dagelijks gebruiksvoorwerp. Ze belichaamt de huiselijke haard en de warmte ervan, de traditie, het leven. Zonder concrete geschreven sporen, zonder bewezen afspiegelingen van deze oude tijden, blijven Norma, haar dochters, zusters, moeders, vriendinnen, al deze Gallische vrouwen, heldinnen van vergeten verhalen. Nog steeds een mysterie met een zweem van fantasieën en idealen, onderworpen aan de wetten van de tijd en aan de gedachten van wie op zoek gaat naar hun waarheid.