De Munt / La Monnaie DE MUNT / LA MONNAIE

Lodewijk Mortelmans

Een portret

Jan Dewilde
Leestijd
7 min.

Hij haalde Rachmaninov, Strauss en Mahler naar België, won de Prix de Rome en stond mee aan de wieg van de Koningin Elisabethwedstrijd en SABAM. Wie was de componist van De Kinderen der Zee?

Lodewijk Mortelmans werd op 5 februari 1868 geboren in de volkse wijk Klapdorp in Antwerpen, toen een stad in volle expansie, die uit zijn oude omwallingen brak. 1868 was ook het jaar waarin François-Xavier De Beukelaer zijn fel gesmaakte kruidenlikeur Élixir d’Anvers creëerde, een tijger uit de zoo ontsnapte en de stad haar recalcitrante karakter toonde met de weigering om het ruiterstandbeeld van Leopold I een plaats binnen de stadsmuren te geven. Vader Karel Mortelmans was drukker, maar een met artistieke ambities. Naast het routinewerk, zoals geboortekaartjes, rouwbrieven en doodsprentjes, drukte hij ook politieke, satirische en culturele periodieken.

Vanuit dat volkse, maar cultuurminnende milieu, zou Mortelmans uitgroeien tot een van de prominentste componisten van zijn generatie. Zijn muziekopleiding genoot hij grotendeels aan de Antwerpse Vlaamse Muziekschool, waar hij les kreeg van onder anderen operacomponist Jan Blockx en directeur Peter Benoit. Ondertussen deed hij al praktische ervaring op als slagwerker in het orkest van het Théâtre Royal die in de Bourlaschouwburg Frans(talig)e opera’s opvoerde. Tussendoor volgde hij ook even aan het Conservatoire Royal de Bruxelles de pianoklas van Arthur De Greef en de cursus contrapunt van Hubert Ferdinand Kufferath.

Nadat hij in 1887 met het lied De bloemen en de sterren een Vlaams-Nederlandse compositiewedstrijd had gewonnen, groeide bij Mortelmans de ambitie om deel te nemen aan de Prijs van Rome, de tweejaarlijkse staatsprijs voor compositie. Het was een zwaar concours waarbij men als selectieproef in drie dagen tijd een vierstemmige fuga en een motet voor koor en orkest moest schrijven; de toegelaten kandidaten werden daarna 25 dagen lang afgezonderd in een loge waar ze op een nieuwe tekst een cantate voor soli, koor en orkest moesten componeren. Na deelnames in 1889 en 1891 behaalde Mortelmans in 1893 de prestigieuze prijs met zijn cantate Lady Macbeth.

© Stichting Mortelmans

Een componist kon toen nog de gemoederen beroeren en de massa in beweging brengen. De dagen na de proclamatie werd Mortelmans in zijn geboortestad dan ook uitbundig gevierd. Zijn bekroning als beste Belgische componist van zijn generatie was een onweerlegbaar kwaliteitslabel en toonde aan dat het onderwijs in Benoits school kon concurreren met de Conservatoria van Brussel, Gent en Luik. Mortelmans’ overwinning was dan ook een belangrijk argument in Benoits strijd om zijn school eveneens het statuut van het Koninklijk Conservatorium te gunnen, een eis die in 1897 werd ingewilligd.

De Belgische overheid zorgde goed voor zijn beloftevolle componisten: de laureaat van de Prijs van Rome ontving een stipendium die hem toeliet om gedurende vier jaar een ‘Bildungsreise’ te ondernemen. De bedoeling was dat de bekroonde componist in de belangrijkste Europese muziekcentra zijn horizon verruimde door er concerten bij te wonen, musea en bibliotheken te bezoeken, vooraanstaande componisten te ontmoeten en natuurlijk te componeren. Zo reisde Mortelmans in 1896 door Italië waar hij het gezelschap kreeg van de schilder Jean Delville die als laureaat van de Prijs van Rome voor schilderkunst (1895) ook een tijd lang in Italië verbleef. Tijdens zijn Italiëreis begon Mortelmans zijn Homerische symfonie die hij in 1898 zou voltooien. Het laatste deel van zijn beursgeld spendeerde hij aan een pelgrimage naar Bayreuth. Zoals zovelen van zijn generatiegenoten was ook Mortelmans gefascineerd door Richard Wagner, wat hoorbaar is in zijn composities en zichtbaar in de programma’s die hij dirigeerde.

Het originele decor voor het derde bedrijf van 'De Kinderen der Zee', door Jeroom Mees en Frans Proost (1920)
Het originele decor voor het derde bedrijf van 'De Kinderen der Zee', door Jeroom Mees en Frans Proost (1920) © Digitale reconstructie Timothy De Paepe (Museum Vleeshuis, Antwerpen).

Niettegenstaande zijn vroege successen als componist en de onmiskenbare steun van Benoit, had de zelfbewuste en compromisloze Mortelmans het aanvankelijk moeilijk om in het muziekleven zijn plaats op te eisen. Bij momenten leefde hij vrij teruggetrokken en vluchtte hij in de natuur en de literatuur. Met de steun van enkele mecenassen kon hij in 1899 een ‘Festival Mortelmans’ organiseren, waarop hij louter eigen werk dirigeerde en waarmee hij definitief zijn reputatie als componist én als dirigent vestigde. Rond die tijd was hij ook actief binnen het artistieke en sociaal-filosofische cenakel De Kapel, een avantgardistische en licht anarchistische beweging van aanstormende talenten, ‘half bohemien en half revolutionair’.

Het is uit die beweging dat in 1903 de Maatschappij der Nieuwe Concerten groeide. Deze orkest- en concertvereniging zou er dankzij mecenassen uit de Duitse handelskolonie en via de contacten van de vermaarde Wagnertenor Ernest Van Dijck in slagen om internationale topmusici en -dirigenten naar Antwerpen te halen. Als eerste dirigent leidde Mortelmans elk seizoen zelf enkele concerten – met een voorliefde voor Duitse muziek, van Beethoven tot Wagner – en zeepte hij het orkest in voor topdirigenten als Siegfried Wagner, Richard Strauss, Gustav Mahler, Felix Weingartner en Sergej Rachmaninov. Het orkest engageerde ook gereputeerde solisten als Leopold Godowsky, Pablo de Sarasate, Fritz Kreisler en Pablo Casals.

De Eerste Wereldoorlog verliep voor Mortelmans bijzonder tragisch: in 1917 verloor hij op enkele maanden tijd zijn vrouw en twee zonen. Dit vertaalde zich in enkele bijzonder aangrijpende Elegieën. In 1921 werd hij uitgenodigd voor een concerttournee door de Verenigde Staten. Mét succes, want enkele van zijn liederen en pianowerken werden door de New Yorkse uitgeverij Composer’s Music Corporation uitgegeven.

In 1924 werd Mortelmans de vierde directeur van het Koninklijk Vlaams Conservatorium, waar hij al sinds 1901 les gaf en verschillende generaties componisten mee vormde. Onder Mortelmans’ bestuur liep het leerlingenaantal drastisch terug: van 1.500 in 1924 tot 740 in 1931. Deze terugval is te wijten aan een samenloop van omstandigheden: de economische crisis, de hogere belastingen op live-muziek in cafés en dancings waardoor veel uitbaters voor een mechanisch orgel of een platendraaier kozen en de doorbraak van de geluidsfilm. Mortelmans klaagde ook dat de bureaucratie – toen al! – dodelijk was voor zijn creativiteit: ‘Komponeeren? ‘k Zit zoodanig beetgepakt in het raderwerk van de administratieve machine, dat ik niet meer weet ooit te hebben kunnen komponeeren of het ooit nog te kunnen.’ Als directeur investeerde hij wel in de conservatoriumconcerten. Zo organiseerde hij in mei 1933 een opgemerkt driedaags Brahmsfestival. Dat jaar werd hij als directeur opgevolgd door Flor Alpaerts.
Na zijn pensioen trok hij zich terug in Waasmunster waar hij verder ging met componeren van pianomuziek, het orkestreren van vroegere liederen, het arrangeren van volksliederen en het schrijven van een handboek voor contrapunt.

Mortelmans engageerde zich ook voor het auteursrecht. In 1922 was hij samen met Emiel Hullebroeck een van de medestichters van de Nationale Vereniging voor Auteursrecht (NAVEA) die de auteursrechten voor Vlaamse componisten beter wilden innen en eerlijker verdelen. Tot dan werd dit door Franse organisaties verricht, veelal tot ontevredenheid van Vlaamse kunstenaars. Als medestichter kreeg Mortelmans stamnummer 1 binnen NAVEA en die prominente plaats behield hij toen NAVEA in 1945 vervelde tot SABAM. Daarnaast steunde hij in 1937 ook de oprichting van het Concours Eugène Ysaÿe, de voorloper van de Koningin Elisabethwedstrijd.

Naast orkestwerken, koormuziek en de opera De kinderen der zee componeerde Mortelmans vooral pianominiaturen en liederen. Zijn liederen, in het bijzonder die op teksten van Guido Gezelle, behoren tot het beste van wat er in die jaren geschreven werd en leverden hem de eretitel ‘Prins van het Vlaamse lied’ op.