De Munt / La Monnaie DE MUNT / LA MONNAIE

6 historische sleutelmomenten

in ‘The Time of Our Singing’

Thomas Van Deursen
Leestijd
12 min.

In The Time of Our Singing kruist de identitaire zoektocht van de hoofdpersonages het pad van de Afro-Amerikaanse burgerrechtenbeweging. Zes cruciale historische gebeurtenissen vinden rondom hen plaats, worden besproken of grijpen in hun leven in. Blik mee terug op deze sleutelmomenten uit de Amerikaanse geschiedenis.

HET CONCERT VAN MARIAN ANDERSON (1939)

Marian Anderson voor het Lincoln Memorial in 1939

Een lentedag in Washington D.C. – onder de peinzende blik van de marmeren kolos die vrijheid en gelijkheid voor alle burgers had beloofd, luisteren 75.000 mensen naar de krachtige, trotse stem van een Afro-Amerikaanse contralto in een bontjas. Te midden van de menigte ontmoeten David, een Duits-joodse emigrant, en Delia, een jonge zwarte vrouw uit Philadelphia, elkaar en worden verliefd ... Aldus begint The Time of Our Singing.

In 1939 weigerde de Daughters of the American Revolution (DAR) Marian Anderson, een beroemde zwarte alt uit Philadelphia, de toestemming om op te treden in de Constitution Hall, waar destijds alleen witte artiesten toegang kregen. In Washington D.C. werd de rassensegregatie nog steeds toegepast, bijvoorbeeld in openbare toiletten, waarover de concerthal niet beschikte. Nadat de onderwijsraad van het district Columbia weigerde het concert te verplaatsen naar een witte openbare school, organiseerde medeoprichter van de NAACP Charles Edward Russell een burgercomité ter ondersteuning van Marian Anderson. Die zond petities rond en bracht een protestbeweging op gang.

De nationale pers pikte de protesten snel op, in die mate dat de DAR enkele duizenden leden verloor, waaronder Eleanor Roosevelt, die een vernietigende brief schreef: “Ik ben het volstrekt oneens met de houding die u hebt aangenomen door een groot artiest de toegang te ontzeggen tot de Constitution Hall. (...) U had de kans om een lichtend voorbeeld te zijn en het lijkt mij dat uw organisatie in dat opzicht heeft gefaald”. Samen met haar echtgenoot, president Roosevelt, uitvoerend secretaris van de NAACP Walter White en de impresario van de zangeres, slaagde de First Lady erin minister van Binnenlandse Zaken Harold L. Ickes te overtuigen om het concert in de openlucht te laten doorgaan op 9 april 1939, op de trappen van het Lincoln Memorial, voorafgegaan door een politiek geladen toespraak voor een menigte van 75.000 mensen en miljoenen burgers die live meeluisterden via de radio.

'An Incident in Contemporary American Life' (1943) door Mitchell Jamieson

RELLEN IN HARLEM (1943)

Op de eerste zondag van augustus 1943 probeert James Collins, een witte politieagent, Marjorie Polite, een Afro-Amerikaanse gast van het Braddock Hotel waar hij gestationeerd was, te arresteren wegens verstoring van de openbare orde. Er waren destijds uiteenlopende verklaringen over de omstandigheden van het incident. Sommigen zeiden dat er een geschil was over een fooi van $1 (nu $15) die Polite wou terugvorderen van een liftbediende. Anderen verklaarden dat de dronken vrouw verbaal agressief was tegen de politieagent toen hij haar probeerde te verwijderen.

Moon over Harlem (1943-44), schilderij over de rellen van de hand van William H. Johnson

Robert Bandy, een Afro-Amerikaanse soldaat, en zijn moeder Florine Roberts kwamen tussenbeide. Volgens het officiële politierapport had Bandy de agent bedreigd en geslagen. Toen hij probeerde te ontsnappen, zou Collins zijn pistool getrokken hebben om hem uit te schakelen. De soldaat zelf, die in de schouder was geraakt, verklaarde in een interview dat hij had ingegrepen toen hij zag dat de politieman Marjorie Polite duwde. Hij zou vervolgens een mep van de wapenstok hebben onderschept die bedoeld was voor Polite, en toen hij aarzelde om het wapen terug te geven, had Collins plotseling gevuurde. Hoewel hij slechts oppervlakkig gewond was, werd de soldaat naar het ziekenhuis gebracht, waar zich een woedende menigte verzamelde. Verschillende groepen mensen begonnen ook het hotel en het politiebureau te omsingelen toen in heel Harlem het gerucht de ronde deed dat een Afro-Amerikaanse soldaat was doodgeschoten door de politie. Een fles die van de daken werd gegooid, kwam terecht in de menigte die zich bij het ziekenhuis had verzameld, die zich vervolgens met geweld in de buurt verspreidde om de winkels van witte inwoners te plunderen. Er wordt geschat dat in die ene nacht 250.000 tot 5.000.000 dollar aan schade werd aangericht. De burgemeester van New York mobiliseerde meer dan 15.000 mannen, deed verschillende radio-oproepen aan de bevolking van Harlem en riep de hulp in van Walter Francis White van de NAACP om hen te bedaren.

DE MARS NAAR WASHINGTON (1963)

In de 19de eeuw ontstond in de Verenigde Staten een beweging van Afro-Amerikaanse burgers en witte abolitionistische Amerikanen die eisten dat de rechten die waren vastgelegd in de onafhankelijkheidsverklaring en de grondwet, ook zouden gelden voor Afro-Amerikanen. Veel van deze rechten werden in de nasleep van de burgeroorlog vastgelegd in een reeks amendementen op de grondwet, maar de toepassing ervan werd in de zuidelijke staten belemmerd door verschillende regelingen die bepaalde vormen van rassenscheiding legaliseerden.

In 1963 werd de honderdste verjaardag herdacht van de ondertekening van de Emancipatieproclamatie door Abraham Lincoln. In dat jaar, gekenmerkt door een reeks gewelddadige confrontaties in de zuidelijke staten, waarbij witte burgers vreedzame zwarte demonstranten aanvielen, organiseerde een groep van religieuze, arbeiders- en burgerrechtenbewegingen een mars naar Washington die in het teken stond van werkgelegenheid en vrijheid. Zij stelden een reeks eisen, waaronder de onmiddellijke afschaffing van de segregatie op scholen (reeds in 1954 door het Hooggerechtshof ongrondwettig verklaard) en een federale wet die discriminatie op het werk verbiedt. Bij de mars op 28 augustus 1963 waren tussen de 200.000 en 300.000 deelnemers aanwezig, waarvan ongeveer 80% Afro-Amerikaans was en 20% wit of van een andere etniciteit. De mars begon bij het Washington Monument en eindigde bij het Lincoln Memorial, een kilometer verderop. Er stonden muziek en verschillende toespraken op het programma, waaronder het beroemde I Have a Dream van Martin Luther King. De mars trok de aandacht van de nationale en internationale pers, en leidde zo deels tot de goedkeuring van de Civil Rights Act in 1964 en de Voting Rights Act in 1965.

RELLEN IN WATTS (1965)

Op de avond van 11 augustus 1965 werd Marquette Frye, een 21-jarige Afro-Amerikaanse man, in Watts, een wijk in het zuiden van Los Angeles, door de California Highway Patrol gearresteerd voor rijden onder invloed. De broer van de jongeman, Ronald, stapte uit de wagen (die aan hun moeder, Rena Price, toebehoorde) en keerde terug naar huis om haar te waarschuwen. Toen de moeder van de jongens arriveerde, escaleerde de situatie razendsnel. Het hele gezin werd gearresteerd en onder schot gehouden. Het gerucht deed de ronde dat de politie een zwangere vrouw had mishandeld, waardoor een massa buurtbewoners op straat kwamen en de agenten begonnen te bekogelen met allerlei voorwerpen. Toen er versterking werd gestuurd om de menigte uiteen te drijven, braken in een gebied van 119 vierkante kilometer ten zuiden van de stad rellen uit die uiteindelijk zes dagen lang zouden duren. Meer dan 14.000 leden van de National Guard werden ingezet om een einde te maken aan het geweld, dat in totaal 34 levens kostte.

Er is sindsdien veel inkt gevloeid over de oorzaak van de gebeurtenissen in Watts, een buurt die bekend stond om zijn raciale en sociale spanningen. Zo bleek uit enquêtes van enkele jaren later dat een aanzienlijk deel van de Amerikaanse bevolking geloofde dat de rellen het werk waren van verschillende communistische groepen die protesteerden tegen de hoge werkloosheid, het politiegeweld en de systematische discriminatie van Afro-Amerikanen, met name op de woningmarkt. Na de gebeurtenissen van 1963 trokken witte gezinnen massaal weg uit de omliggende buurten, wat grote economische en demografische gevolgen had voor de buitenwijken in het zuiden van Los Angeles.

DE MOORD OP MARTIN LUTHER KING (1968)

Het gebeurde op een donderdag in Memphis, Tennessee. Martin Luther King verbleef in kamer 306 van het Lorrain Motel. Hij kwam er zo vaak met zijn collega en vriend dominee Ralph Abernathy dat de kamer de bijnaam "King-Abernathy Suite" had gekregen. Nadat hij saxofonist Ben Branch had gevraagd om op de bijeenkomst van die avond het gospellied Take My Hand, Precious Lord te spelen, ging King even op het balkon van zijn slaapkamer staan. Hij was diep in gesprek met de jonge Jesse Jackson toen om 18.01 uur een geweerschot weerklonk. Het gezicht en de stem van de vreedzame burgerrechtenstrijd lag bloedend op de grond. Abernathy en Jackson haastten zich naar hem toe en dachten dat hij op slag dood was, maar merkten toen dat zijn hart nog klopte. King werd met spoed naar het St Joseph's Hospital gebracht waar hij om 19.05 uur overleed. Hij was 39 jaar oud. Zijn dood werd gevolgd door een golf van rellen in verschillende grote steden van het land.

Kort na de schietpartij zagen verschillende getuigen een man wegvluchten uit een gebouw tegenover het Lorraine Motel. Vlak bij de plaats van het misdrijf vond de politie een geweer en een verrekijker met daarop de vingerafdrukken van James Earl Ray, een ex-militair die na de Tweede Wereldoorlog ontslagen werd wegens ongeschiktheid en eerder al in de gevangenis had gezeten. Hij was in 1967 ontsnapt uit de gevangenis van Missouri en leefde ondergedoken tussen Mexico en Canada. Na de moord sloeg Ray opnieuw op de vlucht en begonnen de autoriteiten aan een internationale klopjacht die twee maanden later eindigde met zijn arrestatie op de luchthaven van Heathrow. Hij werd beschuldigd van moord met voorbedachten rade op Martin Luther King en pleitte schuldig, gedeeltelijk om de doodstraf te ontlopen. Een paar jaar later trok hij zijn bekentenis echter in. Al tientallen jaren gaan verschillende geruchten de ronde dat de moord op de activist door of met de hulp van federale overheidsagenten werd uitgevoerd. In 1977 en 2003 werd King postuum onderscheiden met de Congressional Gold Medal en de Presidential Medal of Freedom, de twee hoogste onderscheidingen die in de Verenigde Staten worden uitgereikt aan burgers.

RELLEN IN LOS ANGELES (1992)

Rodney King werd in 1965 geboren in Sacramento, Californië. Hij werd samen met zijn zus en drie broers opgevoed door hun vader, die alcoholverslaafd was en hen mishandelde. Rodney begon als student te drinken en raakte al snel in de criminaliteit verzeild. In 1989 beroofde hij een winkel in Monterey Park, waarbij hij de eigenaar bedreigde en 200 dollar stal. Tien dagen later werd hij gearresteerd en veroordeeld tot twee jaar gevangenisstraf, waarvan hij de helft uitzat voordat hij voorwaardelijk vrijkwam. King zou zijn leven lang een anonieme statistiek gebleven zijn, ware het niet dat hij betrokken was bij het incident van 3 maart 1991. Na een achtervolging van 13 kilometer door de straten van Los Angeles, stopte een beschonken Rodney King zijn auto en werd hij omsingeld door drie politiepatrouilles en een helikopter. Zijn twee passagiers verlieten het voertuig en werden weggeleid. King weigerde aanvankelijk uit te stappen, maar gehoorzaamde uiteindelijk toch toen hij onder schot werd gehouden. Vier politieagenten probeerden hem vervolgens zonder succes in bedwang te houden. Sergeant Stacey Koon trok een taser en gaf de bestuurder twee elektrische schokken. King viel op de grond en probeerde weer op te staan, maar werd vervolgens door twee andere politieagenten met een wapenstok geslagen. Hij kreeg meer dan vijftig klappen in het gezicht, werd geboeid, met een touw vastgebonden en op zijn buik naar de kant van de weg gesleept tot er een ambulance kwam. Het hele incident werd gefilmd door buurtbewoners. De gewelddadige beelden circuleerden op televisiezenders over de hele wereld en wekten verontwaardiging en woede op. In maart 1992 werden vier politieagenten die die nacht aanwezig waren vervolgd wegens buitensporig geweld. Het proces, met een jury waarin geen enkele Afro-Amerikaanse burger zetelde, eindigde op 29 april 1992 echter in een vrijspraak. Amper twee uur na het vonnis braken er rellen uit in Los Angeles, die zes dagen zouden duren. De balans was zwaar: een vijftigtal doden, ruim 2300 gewonden, duizenden arrestaties, 3600 brandhaarden en tussen 800 miljoen en 1 miljard dollar aan materiële schade. Een jaar later werden de beschuldigde politieagenten opnieuw voor de federale rechtbank gebracht en veroordeeld tot 30 maanden gevangenisstraf. De voortdurende berichtgeving over de gebeurtenissen focuste voornamelijk op de beelden van de rellen en de etnische oorsprong van het conflict, maar in vele buurten waren de gebeurtenissen vooral ingegeven door honger, desillusie en specifiek gericht tegen de politie en de oplichterij van sommige winkeliers. Uit een enquête die in 2010 werd gehouden onder de lokale bevolking, bleek dat de raciale spanningen in Los Angeles in de 20 jaar na de rellen relatief verbeterd waren, voornamelijk dankzij de significante daling van gewelddadige criminaliteit. 77% van de respondenten was daarentegen van mening dat de economische situatie in hun gemeenschap sindsdien was verslechterd.

Politiegeweld en de ongelijke behandeling van Afro-Amerikanen domineren vandaag nog steeds het publieke debat in de Verenigde Staten. In de afgelopen jaren hebben verschillende overlijdens van zwarte burgers door toedoen van de politie geleid tot een heropleving van georganiseerde protesten van politieke, sociale en economische aard, waaronder de Black Lives Matter-beweging.