„Lustig, Herr Direkteur, wir haben Permission.“
Een gelegenheidsstuk, maar toch helemaal Mozart
- Leestijd
- 7 min.
Wolfgang Amadeus Mozarts ‘komedie met muziek’ Der Schauspieldirektor uit 1786 heeft niet de pretentie om zich te meten met een Don Giovanni of een Zauberflöte, maar brengt toch onversneden Mozart en heeft tal van boeiende aspecten, niet in het minst omdat het ons op meta-niveau confronteert met de bewogen theaterpraktijk van het late 18de-eeuwse Wenen.
WENEN, BEGIN 1786
Terwijl Mozart volop bezig was met de compositie van zijn opera Le nozze di Figaro, kreeg hij van de keizer Jozef II de opdracht om een gelegenheidswerk te schrijven voor het staatsiebezoek in Wenen van de gouverneurs van de Oostenrijkse Nederlanden: zijn zus aartshertogin Maria Christina en haar echtgenoot hertog Albert von Sachsen-Teschen. Net als hun andere broers en zussen, was de keizer jaloers op zijn zus die als enige een goede band had met hun moeder, keizerin Maria Theresia. Hij had zijn zus daarom in 1781 uit Wenen weggepromoot en aangesteld – met een verminderde toelage! – als landvoogd van de Oostenrijkse Nederlanden; in Brussel troostte Maria Christina zich met de bouw van een residentie in Laken.
‘SINGSPIEL’?
Op 7 februari 1786 werd de Orangerie van Paleis Schönbrunn ter gelegenheid van dit staatsiebezoek met veel pracht en praal ingericht. Dat deze ontvangst in de Orangerie plaatsvond en niet in het paleis zelf, had alles te maken met het feit dat dit toenmaals de enige grote zaal was die verwarmd kon worden, wat in het midden van de Weense winter geen luxe was... Nadat de hele delegatie er rijkelijk getafeld had en er afgeruimd was, werd er – volgens een artikel in de Wiener Zeitung van de dag erna – “op het aan het ene uiteinde van de Orangerie opgerichte theater een nieuw voor dit feest gecomponeerd theaterstuk met aria’s, getiteld: der Schauspiel-Direktor, door de acteurs van de k.k. Nationalbühne opgevoerd. Toen dit gedaan was, werd op het toneel dat aan de andere zijde van de Orangerie was opgericht een eveneens volledig nieuw voor deze gelegenheid geschreven opera buffa, onder de titel: Prima la musica e poi le parole, door het gezelschap van de Hofoper voorgesteld.” Het eerste werk was een theaterstuk van Gottlieb Stephanie der Jüngere dat door Mozart van een ouverture en enkele vocale stukken werd voorzien; het tweede was een Italiaanse komische opera van Antonio Salieri, op een libretto van Giambattista Casti. Als er al een rivaliteit bestond tussen Mozart en Salieri, dan gooide keizer Jozef II met deze situatie toch olie op het vuur. Inderdaad heeft de hele setting veel weg van een wedstrijd, die niet naliet de rivaliteit aan te zwengelen, zij het misschien niet in de eerste plaats tussen de componisten Mozart en Salieri, dan toch alleszins tussen de genres van het Singspiel en de opera buffa. Het was een publiek geheim dat de keizer zelf de Italiaanse opera buffa verkoos boven het Duitse Singspiel. Blijkbaar was dit genre, dat enkele jaren tevoren nog immens populair bleek met Mozarts Die Entführung aus dem Serail, nu, in 1786, reeds over zijn hoogtepunt heen. In elk geval waren het publiek en de toenmalige pers veel lovender over Salieri’s Prima la musica dan over Mozarts Schauspieldirektor... Pittig detail hierbij is dat Jozef II aan Mozart 50 ducaten betaalde terwijl Salieri er 100 kreeg... Het moet wel gezegd dat Mozart voor dit geld slechts een instrumentale ouverture en vier vocale nummers schreef, terwijl Salieri een volledige opera buffa componeerde. Rivaliteit of niet, uit dit alles blijkt vooral hoe keizer Jozef II hier uitpakte met de kwaliteit die hij in zijn ‘keizerlijke en koninklijke’ Weense instellingen in huis had: het banket werd opgeluisterd door de blazers van de k.k. Kammer, en nadien kregen de toneelspelers van de k.k. Nationalbühne het woord, en tot slot het orkest en de zangers van de Hofoper.
Gottlieb Stephanie had voor zijn Duitse ‘gelegenheidsstuk’ van keizer Jozef II de opdracht gekregen om een 'metamelodramma' te schrijven, een stuk waarin het theaterwezen zelf in de schijnwerpers komt te staan, en meer bepaald om de ongezonde situatie in de Weense theaters te hekelen. Parallel hiermee, voor de opera buffa, werd aan Casti en Salieri gevraagd om, op de tegenoverliggende bühne, een snedige parodie te maken op de Italiaanse stijl.
‘METAMELODRAMMA’?
Gottlieb Stephanies ‘metamelodramma’ Der Schauspieldirektor vertelt het verhaal van theaterdirekteur Frank die de toelating krijgt om te spelen en daartoe in allerijl een nieuw gezelschap moet samenstellen. Hij stuit daarbij op allerlei ongezonde praktijken van operamanagers: goedkope artiesten worden geëngageerd en met leugenachtige publiciteit aangekondigd als de allerbesten, rijke mecenassen betalen grof geld om hun protégée te casten, zangers worden aangenomen omwille van hun amoureuze of familiale band met deze of gene... Wanneer Frank zijn gezelschap desondanks heeft samengesteld, ontstaat grote rivaliteit onder de artiesten: iedereen wil de belangrijkste rol en het hoogste loon. Pas als Frank de handdoek in de ring gooit, komen de artiesten tot inkeer. Samen zingen ze de moraal van het verhaal: “elke kunstenaar streeft naar eer en wenst de enige te zijn; als deze drang er niet was, dan bleef elke kunst klein” maar ook dat “kunstenaars er steeds naar moeten streven hun succes waard te zijn; maar zichzelf boven de anderen verheffen, maakt een grote kunstenaar klein.”
Bij de creatie van dit werk was de realiteit haast sterker (of erger) dan de parodie. Hoewel de cast grotendeels teruggreep op het succes-ensemble van Mozart en Stephanies vorige samenwerking bij Die Entführung aus dem Serail, bleken ook bij het samenstellen van dit ensemble amoureuze of vriendschapbanden belangrijker dan artistieke integriteit. De rol van Madame Herz werd namelijk vertolkt door Aloysia Lange. Ook Aloysia’s echtgenoot Joseph Lange stond mee op de scène in de rol van Monsieur Herz. De rol van theaterdirecteur Frank werd vertolkt door de librettist, Gottlieb Stephanie der Jüngere, terwijl diens echtgenote Anna Maria Myka de rol van Madame Vogelsang vertolkte. Madame Krone was in de echte wereld gehuwd met Monsieur Vogelsang... Hoewel het hier ongetwijfeld stuk voor stuk over kwaliteitsvertolkers gaat, was het soort van nepotisme dat in het stuk werd geparodieerd dus niet zomaar uit de lucht gegrepen.
OF ‘KOMÖDIE MIT MUSIK’?
Mozarts toneelmuziek omvat slechts vijf muzikale nummers. Naast de klassieke ouverture in sonatevorm, die het toneelstuk inleidt, is er, helemaal aan het einde, een Arietta voor Madame Herz, gevolgd door een Rondo voor Mademoiselle Silberklang, een Terzett voor de dames Siberklang en Herz met Monsieur Vogelsang, en tot slot een Schlussgesang, waaraan buiten de drie voorgaanden ook nog Buff deelneemt. Gezien het beperkte aandeel van de muziek in dit ‘gelegenheidsstuk’, spreekt men liever niet van een Singspiel maar veeleer van een theaterstuk met muzikale toevoegingen. Dit doet uiteraard geen afbreuk aan de muzikale kwaliteit van deze nummers, die door Mozart-kenner Eric Blom ooit kernachtig samengevat werd als “meesterlijke muziek in een rechtuit theatrale stijl, zowel komisch als lyrisch (...) die Mozart toont in zijn grootste rijpheid, zowel op dramatisch als psychologisch vlak”.
Omdat de verhouding tussen tekst en muziek in deze “Komödie mit Musik” inderdaad vrij onevenwichtig is, heeft de Munt ervoor gekozen om deze voorstelling van extra muziek te voorzien. Muziekdirecteur Alain Altinoglu selecteerde daarom fragmenten uit werken die gecomponeerd werden in de tijd kort voor en na Der Schauspieldirektor. Op de eerste plaats is er de ouverture tot Le nozze di Figaro, de opera waaraan Mozart en Da Ponte toen werkten en die nog geen drie maanden na Der Schauspieldirektor, op 1 mei 1786, in het Weense Burgtheater in première ging. Daarnaast klinkt ook de spitante finale van de Symfonie Nr.39 Es-Dur, KV.543, de eerste van Mozarts drie laatste symfonieën, die alle uit 1788 dateren. En tot slot is de concert-aria Vorrei spiegarvi, o Dio, KV.418 uit 1783 te horen, een sentimentele aria met solo-hobo, eerste viool con sordino en pizzicati-strijkers, die Mozart speciaal componeerde voor zijn grote liefde en de vertolkster van Madame Herz, Aloysia Lange.
IDEAAL ‘GELEGENHEIDSSTÜCK’
Der Schauspieldirektor is nooit een populair werk geworden. Na de creatie in de Orangerie van Schönbrunn werd het diezelfde februari 1786 nog driemaal uitgevoerd in het Kärntnertortheater in Wenen, telkens gekoppeld aan Salieri’s Prima la musica e poi le parole, en in 1797 kwam het ook nog eens op de planken in Emanuel Schikaneders Freihaustheater in Wenen. Vanaf 1796 werd het overwegend in bewerkingen opgevoerd, waarvan de eerste, door Christian August Vulpius op vraag van Goethe, in 1797 in Weimar werd gecreëerd onder de titel Die theatralischen Abenteuer. In de 19de eeuw kende de bewerking door Louis Schneider een relatieve populariteit: tussen 1845 en 1864 werd deze bewerking in verschillende Duitstalige steden opgevoerd. Pas in 1916 greep de Weense Volksoper terug naar het origineel. In de Munt kende het stuk, in een Franse vertaling van Paul Bérel, slechts één productie. Tijdens het seizoen 1956-1957 werd het vijfmaal opgevoerd, waarvan de première een galavoorstelling was voor het Commissariaat dat de Wereldtentoonstelling van 1958 voorbereidde... Ook vandaag maakt het stuk zijn reputatie als “Gelegenheitsstück” waar: alleen al een openingszin – “Lustig, Herr Direkteur, wir haben Permission” – maakt het in de huidige context, in deze corona-pandemie waarin theaters moeten wachten op de toelating van overheidswege om weer te spelen, opnieuw erg actueel.