De Munt / La Monnaie DE MUNT / LA MONNAIE

Duivels van vroeger en nu

In gesprek met José van Dam en Gábor Bretz

Pieter Baert & Thomas Van Deursen
Leestijd
10 min.

Enkele kilometers buiten Brussel duikt rustig en afgelegen een statig gebouw op uit de mist. De Muziekkapel Koningin Elisabeth. We nemen er plaats in een salon met een rustieke parketvloer en een impressionante kroonluchter in Muranoglas. Voor de open haard ontmoeten twee bas-baritons elkaar voor het eerst: Gábor Bretz en José van Dam. De eerste maakt in de Munt zijn roldebuut als de vier booswichten in Les Contes d’Hoffmann, de tweede vertolkte ze in ontelbare producties tijdens zijn illustere carrière. Twee generaties zingende duivels, die goedgeluimd stilstaan bij de magie van deze opéra fantastique

José van Dam, wat is na al die jaren het eerste waar u aan denkt als we het over de nemesis in Contes d’Hoffmann hebben?

José van Dam: Ik heb de rol altijd graag gezongen. Voor mij gaat het om een interessante variant op de figuur van Mefistofeles: het is de duivel die zich komt amuseren. Een bovennatuurlijk figuur met een ironisch kantje, zelfverzekerd omdat hij exact weet wat er precies staat te gebeuren. De duivel kan in ieders huid kruipen, dus je moet ook niet zo diep graven om hem te vertolken. Hij kan in hem zitten (hij wijst naar Gábor), of in jou, of in mij (lacht). Hij zit een beetje in ons allemaal.

Over José van Dam

Na zijn studies aan het Brusselse Conservatorium en prijzen op internationale zangwedstrijden, begon de Belgische bas-bariton José van Dam in 1961 zijn carrière bij de Opéra de Paris. Bijna 50 jaar lang zong hij als fetisjzanger van Karajan, Maazel en Plasson een breed repertoire: Leporello (Don Giovanni), Philippe II (Don Carlos), Escamillo (Carmen), Golaud (Pelléas et Mélisande), Hans Sachs (Die Meistersinger von Nürnberg)... In 1983 zong hij de titelrol bij de wereldpremière van Messiaens Saint-François d'Assise. Na zijn afscheid, als Don Quichotte in de Munt, wijdt hij zich aan muziekonderricht.

Voor u is het een roldebuut, Gábor. Wat viel u op toen u aan het personage begon te werken?

Gábor Bretz: Ik vind de vergelijking met de figuur van Mefistofeles, die ik zelf al zong in de versie van Gounod, best treffend. En net als in Faust is ook nu het Frans de grote uitdaging voor mij, aangezien ik de taal niet spreek. Hoewel we elkaar nooit eerder gesproken hebben, bent u daar een enorme hulp in geweest. Ik heb al uw opnames geluisterd om me voor te bereiden.

JVD: Is mijn Frans goed genoeg? (lacht)

GB: Perfect zelfs. Als ik opnames zoek om een rol voor te bereiden, ga ik steeds op zoek naar de duidelijkste versies. Pas als elk woord verstaanbaar is, kan je de uitspraak aan je eigen techniek aanpassen. Zingen is in zekere zin stelen van je leermeesters, en in het geval van Les Contes d’Hoffmann heb ik vooral gestolen uit uw opname met Roberto Alagna, gedirigeerd door Kent Nagano. Merci beaucoup!

© Pieter Claes
U staat daar inderdaad om bekend, om die helderheid van uw articulatie en de beheersing van het Frans. Moet je Franstalig zijn om Offenbach te zingen?

JVD: Dat vind ik niet. Ik heb ook opera’s in het Russisch gezongen, en dan was dat ongetwijfeld ook met het accent van een brusseleir. Het is de verstaanbaarheid van de tekst die telt. Aan mijn studenten leg ik altijd uit dat componisten geen muziek schrijven waar ze tekst op plakken, maar dat ze een tekst die hen aangrijpt hebben willen toonzetten. Zelfs voor een componist is de tekst dus belangrijker dan de muziek. Of dat nu een melodie van Fauré of Debussy is, of een opera met een uitgebreide regie en decors. Het publiek moet begrijpen wat je zingt, en dat kan ongeacht je accent.

Voor mij zijn alle politici duivels, maar dan een pak minder intelligent dan Lindorf.
José van Dam

Wat maakt de muziek van Offenbach zo leuk, of net zo uitdagend om te zingen?

GB: Zijn muziek is subliem en vol uitdagingen, vooral qua ademhaling. Lindorfs eerste aria "Dans les rôles d'amoureux langoureux” bijvoorbeeld, kan afhankelijk van het tempo uiterst moeilijk zijn. Je moet er zo vroeg mogelijk in ademenhalen, maar ondertussen ook oppassen dat je ademhaling niet te hoog in je keel zit. Bij de trio’s in het derde bedrijf moet je dan weer trouw blijven aan de nuances die Offenbach in de partituur schrijft. Anders wordt het een kakofonie van geschreeuw. Ik hoop dat we daarin zullen slagen.

JVD: Men kent zijn oeuvre ook niet goed genoeg. Trouwens, ik heb nog maar recent vernomen dat hij nóg een opera zou geschreven hebben, waarvan de partituur in een Zwitserse bankkluis ligt. De nazaten weigeren die open te doen… Les Contes d’Hoffmann is zijn meesterwerk, maar hij heeft daarnaast ook zeer veel prachtige operettes geschreven.

In Les Contes d’Hoffmann stelt Offenbach conseiller Lindorf voor als vijand van de dichter. Hoe vertolk je zo iemand, zelf artiest zijnde?

JVD: Een duivel spelen is makkelijk. Hij kent alle sterktes en alle zwaktes van Hoffmann en kan zo binnendringen in de ziel van zijn slachtoffer. Laat dat nu net ook de taak van een artiest zijn.

In de figuur van Lindorf wordt de duivel geassocieerd met politieke macht…

JVD: Voor mij zijn alle politici duivels, maar dan een pak minder intelligent dan Lindorf (lacht).

Welke invulling krijgen de vier slechteriken in deze nieuwe Muntproductie?

GB: Het wordt geen typische kerstproductie. Regisseur Krzysztof Warlikowski heeft zich sterk geïnspireerd op de cinema. De vier manifestaties van het kwaad zijn in zijn verhaal één figuur geworden, die zich doorheen de opera steeds verder transformeert, onder andere in zijn look. Maar te veel wil ik er nog niet over verklappen.

Als bas-bariton hebt u veel meer keuzemogelijkheid voor uw rollen dan bijvoorbeeld een sopraan. Welke richting wilt u nog uit met uw carrière?

GB: Grappig, die discussie had ik recent met mijn agent. Als ze me aan een nieuw operahuis voorstelt, weten die vaak niet goed wat ze met mijn “cv” moeten aanvangen: “Is hij nu een Sarastro of een Jochanaan?”. Ik blijf ze allebei graag zingen, en wil mijn repertoire ook nog steeds uitbreiden. Zolang het publiek aan het einde van een productie blijft applaudisseren weet ik dat mijn carrière nog steeds de juiste richting uitgaat. Mag ik echt kiezen, dan zou ik graag Hans Sachs nog vertolken. De langste rol voor een bas in de hele Wagnercanon.

JVD: Zijn mooiste rol ook en in zijn beste opera. Die Meistersinger von Nürnberg is heel menselijk en gul. Het is in mijn ogen ook het enige werk van Wagner waar hij zin voor humor aan de dag legde. Zelf ben ik daarnaast ook een grote fan van Amfortas in Parsifal en de titelrol in Der fliegende Holländer. Heb je die al gezongen?

GB: Holländer wel, en in Parsifal was ik al Gurmenanz, maar Amfortas nog niet. Er mist nog heel wat Verdi in mijn repertoire, maar dan eerder zijn basrollen dan die voor bariton. Die zijn me iets te hoog. Al hoop ik toch ooit Rigoletto te mogen zingen.

Komt dat brede scala aan mogelijke rollen door jullie stemtype, of durven jullie gewoon uitdagendere carrièrekeuzes te maken?

JVD: Een beetje van allebei, ongetwijfeld. Op een bepaald moment had ik door dat ik meer personages aankon zonder mijn stem te beschadigen. Escamillo is zo een voorbeeld. Anderzijds wil je natuurlijk rollen blijven zingen waar je plezier aan beleeft, zoals in mijn geval Golaud in Pelléas et Mélisande.

Welke goede raad zou u geven aan een bas-bariton, opdat die een even weelderige carrière tegemoet kan gaan.

JVD: Denk goed na over welke rollen je toezegt. Je bouwt een carrière niet alleen op “ja’s”, maar minstens evenveel op “neens”. Als artiest is het voor mij in de eerste plaats belangrijk om toegevend en nederig te zijn. Ik zeg vaak tegen mijn studenten dat wij er zijn om de muziek te dienen en niet omgekeerd. Zingen doe je omdat je het graag doet, omdat je die drang voelt. Niet omdat je een vedette wilt worden. Dat vind ik sowieso een afgrijselijk woord.

© Pieter Claes
We spreken jullie in de Muziekkapel Koningin Elisabeth, een Europees instituut voor muziekonderwijs. Lukt dat, een zangcarrière combineren met een taak als lesgever.

GB: Ik ben een paar jaar geleden begonnen als docent aan het conservatorium van Budapest en dat was ook voor mijn eigen carrière en verrijking. Als je iets uitlegt aan je studenten, hoe je een hoge noot zingt bijvoorbeeld, wordt het voor jezelf opnieuw duidelijker. Het verandert volledig hoe je naar je eigen techniek kijkt.

JVD: Zo is het. Zangtechniek is als met een fiets leren rijden. Je leert het met vallen en opstaan, tot het een automatisme wordt. Je denkt er niet meer over na, tot je het iemand anders moet aanleren. Dan moet je al die essentiële vaardigheden weer oprakelen: de aanzet, het diafragma,…. Wat ik ook van belang vind, is dat je je als leraar moet kunnen aanpassen aan je student, en niet omgekeerd. Je kan niet leren anders te zingen. Dikke naslagwerken van vijf-, of zeshonderd pagina’s zullen de basis tot in de puntjes uitleggen, maar het zingen zelf wordt van man tot man doorgegeven.

Hoe hebt u de operawereld zien evolueren?

JVD: Eerst waren de zangers de grote vedetten, daarna de dirigenten: Böhm, Karajan, Muti, Abbado,… nu zijn het de regisseurs. Jammer genoeg, zou ik zelfs durven zeggen (lacht), want ze hebben wel eens de neiging de opera te verminken door hun eigen gevoelens erin door te drukken. Vaak is dat totaal oninteressant. Hoewel ik ook begrijp dat net dat vandaag de grote uitdaging is. Iets nieuws brengen zonder het klassieke te verliezen.

De vier manifestaties van het kwaad zijn één figuur geworden, die zich doorheen de opera steeds verder transformeert
Gábor Bretz

GB: In Hongarije is de regie vaak nog erg traditioneel. Dat maakt het muzikaal makkelijker, je zingt gewoon je partij. In de grote Europese huizen durft men al wat meer buiten de lijnen te kleuren. Het is inderdaad niet makkelijk om een klassieker opnieuw uit te vinden, opdat die ook voor nieuwe generaties interessant blijft. Vaak wordt dat dan wat onbeholpen opgelost. Ik herinner me een slogan van de Staatsoper in Berlijn: “Sex, crime, violence for 9 euros”. Dat was dan de prijs voor een lastminute studententicket. Ik denk niet dat zo’n slogans echt bevorderlijk werken.

Gebeurt het weleens dat u het totaal niet eens bent met de regie van een productie waar u in meezingt?

GB: Natuurlijk ben ik het niet altijd roerend eens met een regisseur, maar tot nog toe ben ik daarover steeds in dialoog kunnen gaan.

JVD: Ik heb op scene nooit een beweging gemaakt of een regieaanwijzing gevolgd waar ik het nut niet van inzag. Maar als je er op zo’n moment over kan spreken komt dat de voorstelling ten goede. Een goede regisseur zal wel met een andere oplossing op de proppen kunnen komen. Een operaproductie vergt een artistieke samenwerking.

GB: Ik ken geen enkele regisseur waarbij zoiets niet bespreekbaar is. Ben je als zanger niet op je gemak, dan is het aan de regisseur om zijn visie duidelijker te maken of aanpassingen te doen die de productie ten goede komen.

Vertaling door Jasper Croonen