De Munt / La Monnaie DE MUNT / LA MONNAIE

Jeanne d’Arc au bûcher

De impressies van Serge Simonart

Serge Simonart
Leestijd
6 min.

Wat is de halveringstijd van menselijk leed? Enkele uren voor in de Munt de voorstelling van ‘Jeanne d’Arc op de brandstapel’ begon, bevond ik mij in een kookwinkel vlakbij, waar onder andere een ‘Teatanic’ werd verkocht: een theeschepje in de vorm van de zinkende Titanic. Ik vraag me af of de 1503 verdronken opvarenden van dat schip en hun rouwende nazaten dat amusant gevonden zouden hebben. Het is een beetje zoals op een kerkhof: oude graven kan je ‘mooi’ vinden, verse graven zijn too close for comfort. Ik vraag me ook af hoe lang het nog duurt voor een of andere lichtzinnige en onverantwoordelijke nitwit ‘Auschwitz: the musical!’ bedenkt. En ik vroeg me dus ook af hoe Jeanne d’Arc zélf een opera over haar lot ervaren zou hebben. Want, en dat vergeten we in onze cultuurroes allemaal: deze opera gaat over een jonge vrouw die écht heeft bestaan en die werd gemarteld en levend verbrand, een jonge vrouw die dus helse pijnen leed en zich, in de laatste weken, dagen en uren van haar leven door iedereen verlaten wist.

Natuurlijk was de Maagd van Orléans geen “ketter, afvallige, duivelin, zondares, heks”. Je kan Jeanne d’Arc zien als een bevlogen mystica, als een hysterische aanstelster en attention junkie, als een activiste en revolutionair, of als iemand onder invloed. Want in die tijd at de burger vaak, bijvoorbeeld en onder andere, paddestoelen uit het bos, dus wie weet at Jeanne zonder het te weten een magic mushroom die haar visioenen veroorzaakte.

Je kan Jeanne au bûcher zien als een rare opera – het hoofdpersonage zingt geen woord – maar in feite is het een oratorium. Dat bijna alle zangpartijen vanuit het duister en vanuit de zaal werden gezongen, was ook ongewoon, maar het werkte.

Het is de laatste jaren bon ton voor megalomane regisseurs om bijna alles wat de componist en de librettist als heilig beschouwden met de voeten treden en de actie, locatie, context en ziel van een werk naar hun hand te zetten. Dan is Tristan plots een IS-strijder in Syrië, of Tosca een straathoertje in Bangkok, of Don Giovanni een handtastelijke #MeToo-macho van het Internationaal Monetair Fonds. In die zin is de regisseur een anti-journalist: hij is totaal niet gebonden aan feitelijke verslaggeving en ziet de oorspronkelijke opera slechts als een uitgangspunt voor zijn eigen versie. Ik twijfel er dan ook niet aan dat de heren Verdi, Wagner, Puccini en Mozart soms collectief in hun graf tollen van ergernis, verontwaardiging en frustratie om hoe de huidige generatie regisseurs-vampiers enerzijds op hun oeuvre teert en het anderzijds verkracht.

Ook Romeo Castellucci is zo iemand die zijn artistieke ijzeren wil oplegt aan het componistje en het librettistje dat indertijd de basis voor Castelluci’s huidige visionaire genie mochten leveren. Castellucci verandert bijna alles: we zijn niet meer in het Domrémy-la-Pucelle of Rouen van de 15de eeuw, we bevinden ons in, op basis van het eerste decor, de jaren vijftig van de vorige eeuw. De echte Jeanne was 19 toen ze stierf, de actrice die haar speelt is er 45. De échte Jeanne had kort haar en droeg een wambuis of een harnas, deze Jeanne is naakt en heeft lang haar (amusant dat Audrey Bonnet wel bereid is om anderhalf uur naakt te spelen maar niet om haar lange haar af te knippen). Deze opera en Jeanne’s verhaal is het relaas van een brandstapel, maar op het podium was er, op een smeulende vlag na, twee uur lang geen vlammetje te bekennen – het accent ligt eerder op twee andere elementen, aarde en water. Het was in die zin een tegelijk heftige en minimalistische voorstelling – alsof iemand de gruwel van Auschwitz reduceert tot één douche.

Het verschil met wat ik hiervoor schetste is: bij Castellucci wérkt die drastische aanpak. De eerste tien minuten, toen de conciërge van een school tergend traag stoelen en banken ruimde, terwijl één defecte neonlamp omineus zoemde en knetterde, dacht ik ongeduldig ‘Waar gaat dit in godsnaam naartoe, kan Castellucci echt niets beters bedenken?!’ Twee uur later bleek die schijnbaar zinloze lange intro een perfecte arc te vormen met het oersimpele maar met zware symboliek beladen slot.

En over het feit dat Audrey Bonnet, dikwijls alleen op het podium, twee uur lang kon intrigeren én je doen vergeten dat zij naakt was, kan ik als Vlaming enkel zeggen: faut le faire.

Ik had die avond hevige buikpijn en twee uur lang zitten, zonder pauze, was geen pretje. Maar ook dàt – geen pauze – werkte, na de ontknoping wist je: een ononderbroken voorstelling was de enige juiste artistieke beslissing.

Vooraf maakten medewerkers van de Munt zich zorgen of, zoals tijdens eerder opvoeringen in Lyon, protesten van de conservatief-katholieke Fédération Pro Europa Christiana de “obscene” voorstelling zouden verstoren. Mochten zij, zes eeuwen na Jeanne, nu Romeo Castellucci op de brandstapel kunnen zetten, ze zouden het doen. Dat op de website van de Munt de directeur zich geroepen voelt om Jeanne d’Arc au bûcher te verdedigen, spreekt boekdelen.

Het waren, dacht ik, toch onze katholieke vrienden die in die periode de plak zwaaiden in Frankrijk en, bij uitbreiding, Europa en de wereld, en het waren toch zij die, pre- en postinquisitie, een excentrieke, creatieve voorliefde hadden voor brandstapels en het daarop plaatsen van onschuldige vrouwen? Dat het uitgerekend die katholieke medemensen zijn die a) eerst Jeanne verbrandden om haar later als ‘martelares’ heilig te verklaren en b) nu de regisseur verketteren met als voornaamste argument ‘Jeanne d’Arc is van ons, blijf daar met uw poten af!’, ervaar ik toch als een tikje inconsequent. Is dan niets heilig meer?! Toch wel: vrijheid van mening en artistieke expressie, om maar twee dingetjes te noemen.

Ik vond Jeanne d’Arc au bûcher van Arthur Honegger, in een regie van Romeo Castellucci, onorthodox, verwarrend, verrassend, provocerend, intens en intrigerend. De muziek van Honegger (gecomponeerd in 1933, en zo klinkt ze ook), die ik jaren niet meer had gehoord, vond ik ook beter, intenser en beklemmender en dus efficiënter dan vroeger. Of dat te wijten is aan gewenning, aan maturiteit of aan de kunde van dirigent Kazushi Ono laat ik in het midden. Ik was bijwijlen ontroerd en had de neiging om de Jeanne op het podium te willen redden voor het te laat was – die impuls zegt, denk ik, iets over de kwaliteit van de voorstelling. Saai en zoetsappig was het allesbehalve – iets dat de Rosenkavaliers van deze wereld wel bedreigt.

Ik heb me dus niet verveeld en raad u bijgevolg aan toch maar te gaan kijken, al was het maar om uw geest te prikkelen en alert te houden. Er zijn uitstekende ouderwetse, klassiek gebrachte opera’s waarbij je na afloop heel tevreden maar vakkundig in slaap gewiegd buiten stapt – zo zag ik in september in La Fenice nog een schitterende Tosca. Jeanne d’Arc au bûcher had op mij het omgekeerde effect: ik was doodmoe maar klaarwakker en ook anderszins awake.