De zwaarste rol die ik ooit heb gezongen.
Béatrice Uria-Monzon waagt zich voor het eerst aan La Gioconda
- Leestijd
- 7 min.
Een internationale carrière van meer dan dertig jaar, een reputatie als dé Carmen van haar generatie en sinds haar hergeboorte als dramatische sopraan een nog bredere horizon: met Béatrice Uria-Monzon verwelkomt de Munt één van de leading ladies van de Franse operascène. Nadat ze in Brussel eerder haar debuut maakte als Verdi’s Lady Macbeth, brengt ze er binnenkort haar eerste interpretatie van La Gioconda. Tijd voor een gesprek over getroubleerde heldinnen, de schaduw van Callas en de perks and perils van ieder roldebuut.
Tien jaar geleden was het voor velen ondenkbaar dat u La Gioconda ooit zou zingen.
Dat klopt. Ik heb lang het repertoire voor mezzosopraan gezongen, rollen als Carmen, die wat lager liggen dan bijvoorbeeld deze Gioconda. In 2009, na mijn debuut als Santuzza in Cavalleria rusticana, werd ik voor het eerst gevraagd of ik me niet aan de meer dramatische sopraanpartijen zou wagen. Tijdens een live televisie-interview dan nog. “En Tosca? Als we je Santuzza horen, dan stellen we je ons zo voor als Tosca!”. Ik antwoordde met een luchtig “waarom ook niet?”, maar enkele dagen later krijg ik telefoon van de toenmalige directeur van de Chorégies d’Orange, Raymond Duffaut, die me prompt liet weten dat hij bereid was om speciaal voor mij Tosca te programmeren. Bij zo’n beslissing ga je niet over één nacht ijs. Ik vroeg tijd om de rol in te studeren en hem vervolgens voor te zingen. Ik had alle vertrouwen in zijn oordeel en dat bleek uiteindelijk terecht. Mijn agente, die aanvankelijk ook twijfels had bij deze repertoire-shift, was na die Tosca-productie helemaal overtuigd en trok naar Brussel met het voorstel om in de nieuwe Macbeth-productie van de Munt mijn debuut te maken als Lady Macbeth. Ik vermoed dat Peter de Caluwe ingenomen was met het resultaat, want we zijn al snel beginnen praten over deze Gioconda.
Nog zo’n rol waar je twee keer over nadenkt…
Ik was er niet helemaal gerust in. Vooraleer je een rol effectief op scène hebt gebracht, is het moeilijk om te weten of ze je zal liggen, en omdat ik al Laura Adorno had gezongen in een Gioconda-productie te Marseille wist ik hoe zwaar deze titelpartij is. Ik ging dus nog tijdens de repetities van Macbeth te rade bij dirigent Paolo Carignani, die nu ook La Gioconda dirigeert, en die stelde me gerust: als je zo Lady Macbeth zingt, dan kan je ook La Gioconda aan. Ik heb uiteindelijk de uitnodiging van de Munt aanvaard, maar toen ik me er volledig aan gezet heb, werd het me snel duidelijk: dit heeft niets van doen met Lady Macbeth (lacht). Het is zoveel moeilijker, zoveel langer! De zwaarste rol die ik tot nog toe heb gezongen.
Waarin schuilt die moeilijkheid precies?
La Gioconda raakt binnen de tessituur van de dramatische sopraan zowel in de hoogte als in de laagte aan de extremen. Ze is qua vocaliteit ook diverser dan Lady Macbeth. Veel passages zijn uitgesproken dramatisch, maar het laatste duet met Barnaba bijvoorbeeld, “Così mantieni il patto?”, moet je bijna ‘denken’ met de lichtheid van een coloratuursopraan. Het zwaarste aspect is echter de duur. Lady Macbeth, dat is au fond slechts vier grote aria’s. Hier sta ik een kleine drie uur vrijwel constant op scène, en dat vergt een enorm uithoudingsvermogen.
Geen weg terug! Hoe heeft u zich voorbereid op deze nieuwe rol? Duikt u in de literatuur, luistert u naar opnames?
Een nieuwe rol opnemen vraagt meer dan het memoriseren van de noten en woorden. Je moet ook lichamelijk helemaal bezit nemen van zo’n personage, het ‘verteren’. Daarom neem ik altijd ruim de tijd om mij voor te bereiden, doorgaans zo’n zes maanden, en verplicht ik mij ook om tijdens de repetities veel door te zingen. Zo blijf ik voeling hebben met de juiste vocale geste en bouw ik het uithoudingsvermogen op waarmee ik tot aan dat laatste duet de lichtheid in mijn stem kan bewaren.
Naast de studie van de partituur, alfa en omega van iedere interpretatie, ben ik inderdaad ook gaan luisteren naar opnames. Onder meer de versie van Callas uit 1952, voor velen nog steeds een referentie. Tijdens het werk met dirigent Paolo Carignani ben ik me echter bewust geworden dat dit een vergissing is geweest. Natuurlijk verval je bij het luisteren naar de collega’s niet automatisch in mimese – als je de stem van Callas niet hebt, is dat ook onmogelijk – maar onbewust was er toch iets blijven hangen van haar frasering, haar ademhaling, haar emfase. En Paolo Carignani wil absoluut een andere Gioconda. Als dirigent blijft hij erg dicht bij de partituur en focust hij op de structurele onderbouw. Iets meer Verdi, iets minder de emfase van het verismo. We zingen in deze productie dan ook opmerkelijk ‘snediger’ dan vroeger. Het gaat vooruit.
La Gioconda lijkt geënt op het zwart-witschema dat we bijna in elk 19de-eeuws melodrama terugvinden. De machinaties van de gewetenloze Barnaba versus de zelfopoffering van de titelheldin. Toch is uw personage verre van een pure, onschuldige damsel in distress.
Mocht ik haar in één woord moeten vatten, zou dat het Griekse ‘agapè’ zijn. Ze heeft die grote, onvoorwaardelijke liefde die niets terug verwacht, altijd naar de ander gericht is. Het eerste gebaar dat ze voor zichzelf over heeft, is meteen ook haar laatste: een zelfmoord als enige resterende uitweg, want zelfs aan Barnaba wil ze haar belofte nog nakomen! En toch maakt dat van haar inderdaad nog geen heilige. Zelfs op haar krijgt dit moreel failliete Venetië vat. “We zijn alleen,” zegt ze op een bepaald moment tegen haar bewusteloze liefdesrivale Laura. “Het is nacht en niemand zal het te weten komen… De lagune is diep…” Net die twijfel doet haar boven het 19de-eeuwse archetype uitstijgen, maakt haar menselijk en haar uiteindelijke zelfopoffering groots.
Groots is het juiste adjectief voor deze opera. De dramatiek, de emoties: alles lijkt er buitenproportioneel. Ik vermoed – ik hoop zelfs – dat het er in uw dagelijkse leven minder extreem aan toegaat. Hoe makkelijk slaat u vanuit onze 21ste-eeuwse ervaringswereld de brug naar dit uitgesproken theatrale universum?
Als zanger laat je je vooral leiden door de muziek. Alles komt daaruit voort. En al klopt het dat ik voor dit stuk niet meteen kan teruggrijpen op method acting (lacht), mijn interpretatie wordt onwillekeurig gevoed door alles wat ik aan beleefde emoties, lectuur en kunstervaringen met mij meedraag. Uw vraag peilt naar de psychologische geloofwaardigheid van mijn personage. Sinds de theaterregisseurs zich voor de opera zijn beginnen te interesseren, is dat in het acteerspel voor de zangers ontegensprekelijk belangrijker geworden. Zang moest veel meer verinnerlijkt worden, expressie soms subtiel als bij een close-up. Wat me verrast in de samenwerking met regisseur Olivier Py, is dat hij van zijn zangers – en van zijn theateracteurs trouwens ook – opnieuw een soort theatraliteit verlangt. Opnieuw meer “opera”. En dat waardeer ik, alleen al omdat de fysieke handeling van het zingen ons daar bijna toe verplicht.
La Gioconda heeft één van die emblematische aria’s waar het publiek naar uitkijkt: “Suicidio!” Waarin schuilt voor u het gevaar en de schoonheid van deze aria?
De aria is op zich niet zo moeilijk; ik bracht ze al vaker op recitals. Het is het moment waarop ze gezongen moet worden! Uiteraard zou het geen enkele zin hebben om ze eerder te laten komen (lacht), maar ze valt vlak na de grote finale van het derde bedrijf, waarbij je je boven een fors koor en orkest moet laten horen. En je moet echt opletten dat je nog wat overhoudt voor de rest van het moordende vierde bedrijf. Suicidio!, eigenlijk de enige echte aria voor La Gioconda, is daarom inderdaad een stevige uitdaging, maar sommige partituurbladzijden met op papier “slechts” muzikale frases zijn minstens even angstwekkend. Ze zijn langgerekt, vergen nu eens veel adem, dan weer een soepele lijn of een onverwachte lichtheid… Je bent nooit klaar met deze partij!